Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Arend Slagman
| |
[pagina 51]
| |
mij met moeite alleen gemaakt.’? Om te laten zien hoe het gegoochel met weerspiegeling, ‘de gewone wereld’ en ‘een nieuwe wereld’, biografische informatie en losgekoppelde regels, het zicht vertroebelt op een interpretatie die wellicht meer duidelijkheid brengt rond het probleem welke wereld de echte is. Ze geeft in ieder geval een antwoord op de vraag welke wereld niet de echte is. Een antwoord met interessante gevolgen. Bij mijn interpretatie ga ik er van uit dat je het gedicht kunt opvatten als een immanent gedicht, een gedicht dat over de poëzie en het schrijven gaat, en verder dat je moet lezen wat er staat.
Over de eerste twee strofen van het gedicht (de eerste regel is de eerste strofe) stelt De Rover in zijn studie vast, dat Lodeizen aan de buitenwereld wil ontsnappen en dat dit voor de dichter niet gemakkelijk is. ‘Hij moet zich alleen “maken”, zich opzettelijk van de werkelijkheden losmaken en daarbij wil hij toch de vitale kracht van de zon behouden’.Ga naar eindnoot8. Akkoord, maar we kunnen deze uitleg uitbreiden. De ‘ik’, de dichter (in mijn interpretatie), maakt zich alleen om een gedicht te schrijven. Altijd een eenzaam karwei. De strijd om het eerste woord, de eerste zin. De dichter spant al zijn krachten in om zich te concentreren op zijn schrijfwerk. Schrijven en schrappen, schrijven en schrappen. Allemaal moeite! Dat hij de vitale kracht van de zon kan gebruiken, ja zelfs nodig heeft, sluit hier mooi bij aan. In de volgende drie strofen krijgt de verbeelding vorm, is de poëzie aan de macht. Hier legt de dichter vast wat hem dierbaar is en wat hij wil beschermen tegen de vergankelijkheid. De geliefde mieren, waarvan de mensen heel wat levenswijsheid kunnen opdoen, de beschuttende omgeving van de nacht en het boudoir en de droomstad Venetië. En dan de laatste regel, ‘o - mijn vriend - deze wereld is niet de echte.’ Hier spreekt de dichter de ‘vriend’ weer aan, die nu ‘mijn vriend’ wordt genoemd. Wie die vriend is en waarom hij terugkeert weet ik niet, maar het is wel opmerkelijk dat de in een vorm gegoten verbeelding, de poëzie, tussen de ‘vriend’ uit de derde en ‘mijn vriend’ uit de laatste strofe staat, en dat de dichter daarna de opmerking plaatst: ‘deze wereld is niet de echte.’ Welke wereld bedoelt de dichter nu? De ons omringende werkelijkheid? Misschien, maar dan zou het slot een slag in de lucht zijn, zou het als een losse opmerking aan het gedicht hangen. Aannemelijker is, dat ‘deze wereld’ terugwijst naar iets in het voorafgaande gedeelte van de tekst, dat ze een functie heeft in de context van het gedicht. Welnu, ik denk dat ‘deze wereld’ terugwijst naar de wereld van de verbeelding, de poëzie die de dichter in de ruimte tussen de beide ‘vrienden’ heeft gemaakt. Een soortgelijke verwijzing treffen we aan in het gedicht ‘Oneerlijk zeemansgraf’ uit de afdeling ‘Gedichten 1949’ (Gedichten, p. 138). In de eerste strofe is sprake van ‘een nieuwe wereld’ (poëzie?) die in tegenstelling staat tot ‘de gewone wereld’. Meteen aan het begin van de tweede strofe verwijst de dichter op dezelfde manier als in ‘ons’ gedicht naar ‘de nieuwe wereld’ uit de eerste strofe: ‘een paar momenten van de dag lukt
het mij te vluchten in een nieuwe wereld
daar zucht ik niet langer en is er geen
stem meer in mijn rug hoewel ik weet
dat ik terug moet maar ik huil niet.
als ik in deze wereld nu maar wat
langer kon blijven en elke dag weer
langer totdat ik van de gewone
wereld nog wel eens droom als een
kind dat 's avonds nachtmerries heeft,
(...)’
Terug naar het gedicht. De uitspraak ‘deze wereld is niet de echte’ kan via de verwijzing van ‘deze wereld’ naar ‘de wereld van de poëzie’ worden veranderd in: de wereld van de poëzie is niet de echte. Hiermee is de interpretatie van ‘ik heb mij met moeite alleen gemaakt’ afgerond, want poëzie is kunst, dus niet echt. Dit antwoord roept wel een nieuwe vraag op. Waarom getroost een dichter, of liever, waarom getroost Hans Lodeizen zich zoveel inspanning om een gedicht te schrijven. De meeste ‘Lodeizen-besprekers’ houden het erop dat Lodeizen een romanticus was en dat hij daarom uit de realiteit de verbeelding in wilde vluchten. Deze oplossing vind ik te gemakkelijk. In de afdeling ‘Gedichten 1948’ (Nagelaten werk, p. 22) staat een gedicht waarin Lodeizen het zelf zó uitdrukt: ‘ik schrijf omdat
ik leven wil
hoop op veel goeds en dat de laatste
liefde niet verloren is want
om lief te hebben zijn de
huizen zo hoog gerezen en
is de hemel nu zo strakgespannen
een voorbeeld om nooit
te vergeten een rimpel
om te bestaan
dit voorbeeld deze pijn
nooit meer te verliezen betekent
eeuwig leven (ook als de stad
als een kaars drupt en de sterren
wakkerend uitgaan, zo is het leven)
Het gaat hierbij om méér dan een vlucht uit de realiteit. Jan Brokken vermeldt in zijn speurtocht dat Lodeizen boeken verslond van Proust, Eluard, Eliot, Couperus en Nietzsche.Ga naar eindnoot9. We weten dat Lodeizen werk van Eluard heeft vertaald. De Rover heeft gewezen op verwantschap van thema's in het werk van Proust met die van Lodeizens gedichten.Ga naar eindnoot10. Over een eventuele invloed van Nietzsche op het werk van Lodeizen lees je echter nergens iets, terwijl een gedicht als ‘ik schrijf omdat ik leven wil’ toch dicht in de buurt komt van Nietzsche's begrip ‘Artistik’, dat Gottfried Benn in Probleme der Lyrik definieert als: de poging van de kunst om, binnen het algemeen verval der inhouden, zichzelf als inhoud te beleven en uit dit beleven een nieuwe stijl te vormen, het is de poging om tegen het algemeen nihilisme der waarden een nieuwe transcendentie te plaatsen: de transcendentie van het creatieve genot.Ga naar eindnoot11. ‘Ik schrijf omdat ik leven wil’, of: het scheppen van kunst als enige zinvolle opgave van het leven! |
|