het oorverdovende lawaai in cafés willen ontvluchten.’ Naarmate hij meer bier dronk dreef hij verder een wereld binnen die hij beleefde in dromen.
‘Je moet niet zo veel drinken,’ zei zij.
‘Och,’ zei hij, ‘ik kan wel wat verdragen.’ Zacht klonk de stem van Elvis Presley.
‘In de vijftiger jaren dweepten ze met Elvis Presley,’ zei Helen.
‘Er was zelfs een meisje destijds naar Duitsland gegaan om een glimp van hem op te vangen bij de kazerne. Ik heb een jongen gekend die sprekend op hem leek maar op zo iemand werd ik echt niet verliefd.’
‘Je houdt niet van zulke mannen,’ constateerde hij droog. Hij vroeg zich af of zij vrijgezel was of dat zij gescheiden was. Hij stelde zich voor dat zij te hoge eisen stelde aan haar levenspartner en daarom ongehuwd was. Wiskundeleraressen waren zelden getrouwd. Hij voelde een onweerstaanbare drang zijn blaas te ledigen. Bij het opstaan werd hij even duizelig. In de toiletruimte keek hij in de spiegel. Onder zijn ogen waren zwarte randen alsof hij lange tijd aan slapeloosheid had geleden. Hij telde de glazen pils waarvan hij de inhoud grotendeels geloosd had. Helens vingers speelden met een leeg sherryglaasje.
‘Nog iets drinken?’ vroeg hij.
‘Ik moet eens gaan,’ zei zij.
‘Wil je een lift?’ vroeg hij. ‘Ik ben op de fiets, je kunt achterop.’
Helen lachte.
‘Het openbaar vervoer lijkt me comfortabeler,’ zei zij. Haar ogen glansden alsof zij iets teders had gezegd.
‘Eigenlijk ben ik niet in staat om te rijden,’ zei hij. Hij zou haar begeleiden. Waarom had deze ontmoeting plaatsgevonden? Waarom werd hij in haar kielzog meegevoerd en gedwongen de voorwerpen die haar omgaven te bekijken en te betasten? Men moet niet nadenken over de loop van de gebeurtenissen, men heeft er geen invloed op. Toen hij haar jas rond haar schouders bracht zag hij hoe klein zij was, zij leek wel een meisje. Hij verwonderde zich erover dat dit breekbare wezen zich staande wist te houden in de klas waar ze op het bord raadselachtige getallen, vreemde tekens en figuren schreef.
Voor het koffiehuis hield hij een taxi staande. Hij vergat dat hij naast een vreemde vrouw naar een onbekende stemming werd gebracht. Zonder te begrijpen wat zij zei gaf hij telkens antwoord. Ze passeerden een groep bomen waartussen twee kinderen bewogen die iets onbeholpens in hun gestalten uitdrukten vanwege de dikke laag kleren die ze droegen. Doelloos liepen ze tussen de bomen. De lage witte huizen waarin ze moesten wonen, waren omgeven door een winters namiddaglicht. Achter de puien vermoedde hij een open vuur waarbij de kinderen zich konden warmen. Als de schemering intrad zouden ze binnengaan, hun moeder kleedde hen uit en maakte het bad gereed. Een warm gevoel zou in hun borst naar boven kruipen omdat alles in huis hun toebehoorde en hen omgaf als een huid.
‘Wat zit je toch te staren, Frans?’ vroeg zij. Hij leek te ontwaken. Ze reden in een nieuwbouwwijk.
‘Daar woon ik,’ zei zij, terwijl zij naar een flatgebouw wees.
‘Hoeveelste verdieping?’ vroeg hij.
‘De zesde. Gelukkig heb ik aan alle zijden aardige buren.’ Zij gebood de chauffeur tot de ingang van het gebouw te rijden.
In de lift klommen zij naar de zesde verdieping. Zijn hersenen leken tegen zijn schedel te botsen toen het cijfer zes op het paneel boven de deur oplichtte. Even wankelde hij. Op de galerij durfde hij niet naar beneden te kijken omdat hij bang was te duizelen. Met een droog geluid bewoog haar huisdeur naar achteren. Een geur die aan het onaangename grensde, kwam hem tegemoet, een geur van dorheid die hij weleens gewaar werd in zijn werkkamer na een buitenlandse vakantie. Hij liet zich neer in een stoel waarvan de zitting slijtplekken vertoonde. Hij voelde zich onbeschrijfelijk moe.
‘Koffie?’ vroeg zij. Hij knikte alsof hij toestemming gaf voor iets belangrijks. Het viel hem op dat het vertrek karig gemeubileerd was, aan de muur hingen enige posters waarvan er één betrekking had op een stierengevecht dat lang geleden had plaatsgevonden. De geluiden uit de keuken waren zo dof dat hij even dacht alleen te zijn. Hij onderdrukte de neiging in zijn hand te knijpen zoals hij als kind deed wanneer hem iets ongeloofwaardigs overkwam.
‘Je kunt de koffie het beste zwart drinken,’ zei zij. ‘Je moet niet meer zo veel bier drinken.’
‘Toch graag wat melk en suiker,’ zei hij.
‘Drink nu maar,’ zei zij enigszins gebiedend. Plotseling kon hij zich voorstellen dat ze kon regeren, deze fragiele vrouw. Hij dacht aan de kracht die kon schuilen in een tenger lichaam, de overheersing die een samenleven op den duur onmogelijk maakte. Met tegenzin slurpte hij de pikzwarte koffie. Hij proefde Buisman die in grote hoeveelheden erin terechtgekomen was. De tijd op de pendule vergeleek hij met die op zijn horloge. Het was vier uur en de avond leek al te vallen. Hij observeerde haar terwijl zij zocht naar een sigaret. In een la vond zij tabak. Dadelijk begon zij een sigaret te rollen. Weer zag hij die vingers die hem mateloos plachten te boeien. Als Dorine naakt was aanschouwde hij steeds de prachtige vorm van haar lichaam die weerspiegeld werd in haar ranke vingers. Hij had een onweerstaanbare trek in bier maar hij wist dat Helen het hem zou weigeren. Zij reikte hem de tabak aan, het was lang geleden dat hij een sigaret gerold had. Hij verwonderde zich erover dat hij de handeling die hij sinds zijn jeugd niet meer verricht had, met gemak uitvoerde. Hij zoog zijn longen diep vol, bijna barstte hij uit in een hoestbui. Een grote wolk dreef naar het raam waarachter de schemering, vermengd met de duisternis van de middag, waarneembaar was. Hij nam zich niet de moeite de al ontstoken lichten te tellen, het was onbegonnen werk. In de rook ontdekte hij een grillige struktuur. Plotseling zei zij: ‘Je bent erg vermoeid.’ Hij probeerde te lachen. Hij wilde voor een onvermoeibare doorgaan, hij wilde vechten tegen de moeheid die hem teisterde. Hij drukte de sigaret uit, hij vermoedde dat de tabak oud was. Bij het roken ondervond hij weinig genoegen. Helen was inmiddels aan haar tweede sigaret bezig. Hij moest haar het roken verbieden. Zij was er immers ook tegen dat hij te veel bier dronk.
‘Ga toch liggen,’ zei zij op een toon die enige bezorgdheid verried. Hij keek om zich heen maar er was nergens gelegenheid om uit te rusten. Het was trouwens volstrekt dwaas in een vreemd huis zijn leden te strekken. Nu zij hem echter er toe uitgenodigd had kon hij de vermoeidheid nauwelijks meer het hoofd bieden. Toen hij op haar bed lag zei hij:
‘Mijn maag is zo leeg.’ Even later verscheen zij met een emmer en een kartonnen doos. Zij nam plaats op de rand van het bed en zette de doos tussen hen alsof zij zich voor hem wilde afschermen. Met een verbazingwekkende vaardigheid ontdeed zij de aardappels van hun schil.
‘Waar is de ring die je net nog droeg?’ vroeg hij.
‘Die heb ik afgedaan,’ antwoordde zij. Zij hield er dezelfde gewoonte als Dorine op na om sieraden aan de handen tijdens het klaarmaken van eten af te leggen. Een vrouw wordt bij zulke bezigheden een wezen zonder versiering, een sloof.
‘Hou je van asperges?’ vroeg zij.
‘Ik ben er niet echt afkerig van,’ antwoordde hij.
‘Er is geen andere groente.’
‘Dat geeft niet,’ zei hij. In de slaapkamer proefde hij een vrouwelijke sfeer. Hij zag een foto van een man met een verlegen trek om zijn mond.
‘Dat is Hans,’ zei zij. ‘We zijn gescheiden. Ik herinner me als de dag van gisteren dat ik uit school kwam in een half lege flat, er lag een brief op tafel waarin hij voorgoed afscheid nam. We hadden nooit ruzie, nooit onenigheid.’ Lissenberg schudde langzaam zijn hoofd. Hij was in staat een moord te plegen voor bier. Als hij er nu om zou vragen kon zij niet weigeren.
‘Ik heb zo'n dorst,’ zei hij.
‘in de koelkast,’ zei zij. In de keuken bemachtigde hij drie