Bzzlletin. Jaargang 10(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Hendrik de Vries Drie grotesken De slangenvoedster Die schromplige varken-hoedster Met lompen zo los omhangen Wordt 's avonds tot slangenvoedster; Zoekt schaduw van boomgedrangen. Geen fluit voor slangenbezweren: Terstond blijkt haar komst vernomen. Haar noopt hartstochtelijk begeren Zich slangenvorstin te dromen. Stil draagt ze in 't voorschoot verborgen Een buit van levende kippen. Omzichig, aandachtig zorgen: Op 't pad mag haar geen ontglippen. In 't woud straks weer 't woest gefladder. Verslinding, nergens te ontschuilen. O greep der kaken; o zwadder Uit gapende monstermuilen. Zij peinst: het is Gods genade Dat ik veilig prooi kan roven. Zijn bijstand komt mij te stade Bij 't plundren van hoenderhoven. Steeds ga ik met Hem te rade. Hij duidt mij geen roof te kwade. Zo vrees ik geen schande of schade: Hij zendt mij Zijn hulp van boven. Wie noemt mij: de zwijnenmeid? Ik weet wat ik voorbereid. Van geen ijdle waan gevleid Word ik naar mijn doel geleid. Een slang zal mij vast omprangen Temidden der eenzaamheid Van donkerste doolhofgangen. Hij kust mij op mond en wangen. Geen vreemdheid zal mij doen bangen. Want mij, vol brandend verlangen, De ellendige, alom versmade, Wil hij ontvangen tot gade. Stormfurie Hoog op de orkaanwolk te paard! Roes, die geen roes evenaart! Somtijds verrukt aangestaard, Vaker ontzet en vervaard, Stijg ik waar de onweersjacht zwiert, Juich ik waar 't buldert en tiert. Heers ik vol trots, waag mijn kansen. Hagelgeweld? Bliksemflitsen? Dan: om die reeks torenspitsen, Dreigend met steeklige transen, Driemaal mijn heksenwals dansen! Heil wie door moedwil bestierd Razend en dol zegeviert. Vlakte, gebergte, oceaan, Menigten, ver hiervandaan, Geen kan mijn driestheid weerstaan. Vrij, langs onvolgbare baan, Vlieg ik, verknocht aan de orkaan. Duivelbanning Zeg, wat je hier nog wilt zoeken, demon van 't mistig moeras! Hier, in dit huis, komt geen vloeken, geen grimmig dreigen te pas. Ga maar terug naar die lijken die je zo diep hebt verstopt. Daar ligt al jouw geluk; tel ze na, stuk voor stuk, En ervaar hoe de rekening klopt: Zóveel heeft jouw trouw dwaallicht gefopt! Zoek je schurftige vrouw, wier zes vlechten van touw Door hun lengte langs kruipkruiden strijken En verfomfaaid verslijken. Laat haar ook eens je dankbaarheid blijken. Want je moogt als veroveraar prijken. Want je hebt je slachtoffers dood samengepropt In een schuilplaats waar nooit iets uit wég wordt geropt, En je gnuift al: wie morgen bezwijken. Vorige Volgende