Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Jan van der Vegt
| |
[pagina 58]
| |
scheid van goed en kwaad belichaamd is, past niet in zijn wereldbeeld dat zich in monistische zin ontwikkelde en dat in die zin ook in enkele gedichten van Impulsen is samengevat. Daarom is de mannelijke god Sjiwa hier ook niet de enige personificatie van de scheppingskracht. De vrouwelijke natuur is het ook, in het eerste van de ‘Praeludiën’ waarmee de bundel wordt geopend. Zij is de oermoeder, de ‘macht van goed en kwaad’, die tegenstanders opzweept en die slechts in een ban van liefde èn haat aanbeden kan worden. Hier wordt duidelijk gemaakt dat het gelijkwaardig maken van tegenstellingen niet het wegnemen van spanningen veroorzaakt, want dat zou ook aan de pöezie een einde maken. Dan is er immers geen roes, geen duisternis, geen ‘benauwenis en wellust, woede en weelde’ meer te bezweren, dan is er alleen nog stilte. De roes van de passie is een oerkracht; de zintuigelijke hartstocht en de bedwelming door schoonheid zijn volgens het derde van de ‘Praeludiën’ verschijningsvormen van een buitenmenselijke kracht en die is in wezen de natuur zelf: Hartstocht, ondoorgrondlijk diep,
Drang, die lang verborgen sliep
Eer zich droom tot kunst herschiep.
Koorts der schoonheid woelt en woedt:
Weelde, vol on-aardse gloed.
Droom herschept zich tot kunst. Poëzie wordt door de magie van het dichterschap, als aan de strenge eisen van de vormgeving voldaan wordt, uit de diepe lagen van het onbewuste opgeroepen en bezworen, want ook die lagen horen bij de natuur. Genot en passie kunnen niet aan ethische normen worden onderworpen. Sjiwa is een dansende god. De dans speelt in het werk van Hendrik de Vries, in zijn gedichten maar ook in zijn tekeningen, een voorname rol. Het is dan niet de geciviliseerde, elegante dans, maar vooral de primitieve, opgezweepte volksdans die hij in Spanje goed leerde kennen, een dans die ‘woelt en woedt’ als de koorts van de schoonheid zelf. De Gitaanse danseres die hij beschrijft in het begin van zijn grote gedicht ‘Iberia’ (1964) belichaamt ‘schoonheid, waar 't woelt en gist/van drift!’. Zij, die in een vuurstorm lijkt te dansen, is: fee en furie,
verrukt en verblind, bezeten
en zéker, vol feilloos weten -
Ook zij brengt tegenstellingen bij elkaar en haar dans is op een aards niveau dezelfde als de kosmische dans van schepping en vernietiging die Sjiwa uitbeeldt. Hendrik de Vries heeft zulke dansen gezien in Spanje, waarheen hij voor de burgeroorlog uitbrak verscheidene reizen maakte. Ze moeten een onuitwisbaar beeld bij hem hebben achtergelaten en in hun hartstocht zal hij de hang naar een onbereikbare grootsheid herkend hebben, maar ook een donkere roes. Die hang en die roes waren al eigen aan zijn vroegste poëzie. Ze zijn het gebleven, zoals de nog ongebundelde ‘Grotesken’ in dit nummer van BZZLLETIN laten zien, met hun aan Goya herinnerde sfeer. Schoonheidsdrang is een koorts en koortsvisioenen kunnen genot en verschrikking vlak bij elkaar brengen. Geen gedicht uit Impulsen maakt dat zo duidelijk als ‘Verblinde vervoering’: Heet stormtij. Hartstochtelijk spieden.
Hoe schoonheidsdrift gistte en kookte!
‘Koortsvlammen der wellust’ noemt hij het, die opdoemen ‘uit wildvreemde zielsgebieden’. Ook die passie uit het onbewuste kan de vorm van een dans aannemen, een dans zo gruwelijk als die van de wervelwind waaraan in Tovertuin een kind wordt blootgesteld; of de dodendans van de spookachtige, levende pop in Goyescos. Niet toevallig gaat het hier om kinderen. In de onbevangen ervaringswereld van het kind kunnen verrukking en verschrikking nog onontwarbaar zijn. Het kind kan een geheim ervaren dat geheim moet blijven en kan fantasie en werkelijkheid ongescheiden houden. Die kinderlijke wijze van ervaren heeft Hendrik de Vries in zijn poëzie steeds vast willen houden en ze culmineert in de bundel Tovertuin. Getransponeerd naar het volwassen niveau van zijn dichterschap betekent dat de onscheidbaarheid van ervaringen uit de diepten van droom en onbewuste en de kosmische ervaringen die hem beelden van fantastische en soms ook gruwelijke sterrenwerelden ingaven. Die onscheidbaarheid wordt ook uitgedrukt in de slotregels van het gedicht over de hartstochtelijke vervoering: Mij bleef 't een wereld-ontvlieden,
Mij bleef 't een hiernamaals-groet.
Deze laatste woorden brengen ons terug naar het slot van ‘Een kluizenaar’. In het eenzame woud, waarin hij de arbeid van zijn dichterschap verricht, lijkt de kluizenaar aan de tijd ontkomen te zijn: hij is jong en oud tegelijk, zoals de wereld dat is, die zich in de creatieve dans van de natuur immers altijd vernieuwt. Maar dat wil niet zeggen, dat Hendrik de Vries in deze voorstelling de dood tracht te elimineren. Impulsen is óók de bundel van een oud geworden man die een teken uit het hiernamaals herkent, die de dood onder ogen ziet. Dat deed hij in een eerdere levensfase ook wel, en tijdens een van zijn Spaanse reizen ontstond het prachtige, sobere doodsgedicht ‘Nocturne’, een van zijn meest direct-persoonlijke verzen. Het geeft in de laatste twee regels een indrukwekkend beeld voor het sterven: Ik wil golven, weg uit mijzelf.
Als de rook uit een dovend hout.
Door dit gedicht tientallen jaren ongepubliceerd te laten, kon hij Impulsen een sterke afsluiting geven. Na het vuur het doven de rook, en daarna de stilte. Het is een aanvaarden van de dood die past in het wereldbeeld van de dichter en die niet verschilt van wat het tweede van de ‘Praeludiën’, voorin de bundel, nadrukkelijker onder woorden brengt: Vreugde om 't eind, steeds meer nabij,
Hoe geheim 't nieuw lot ook zij.
Stilte en rust, na storm en donder.
Geur van feestlijk afscheidstij:
Weemoed wel, maar, fel daaronder,
't Lied van 't onverganklijk wonder:
Levensdronken, stervensblij.
Voor de dichter zelf is de dood die zo positief begroet wordt, de rust na de meeslepende stormdans die het leven is, waarvan hij de schoonheid met huivering en verrukking heeft ondergaan. Maar de kracht die alles in beweging houdt, die dansende godheid èn oermoeder is, stelt hij voor als onvergankelijk: Zwermt voort, woest-omlaaide zonnen!
Als ook uw glansen vergaan zijn
Bruist nog dit onstuimig aanzijn
Uit nimmer bezweken bronnen.
‘Aanzijn’, een woord dat hij ook in de ‘Stormdans’ uit Vlamrood gebruikte, betekent hier, in deze laatste van de ‘Praeludiën’, ‘bestaan’, ‘er-zijn’, in een boven-menselijke zin. Marsman en Van Eyck hebben als critici De Vries de onmenselijkheid van zijn poëzie verweten. Inderdaad zijn deze gedichten zelden de weergave van direct-persoonlijke ervaringen of emoties, zijn ze in die zin niet lyrisch. In een enkel geval zijn ze dat wel, zoals het al vermelde doodsgedicht ‘Nocturne’ en zoals, ook in Impulsen, het gedicht ‘Grensgebied’ dat een levensgevaarlijke ziekte en de genezing van zijn vrouw | |
[pagina 59]
| |
beschrijft. De grootheid waar het dichterschap van Hendrik de Vries naar reikt en die hij met zijn poëtische magie wil bezweren, is boven-menselijk, en het persoonlijke is in zijn monistische wereldbeeld in een daarboven uitstijgende samenhang opgenomen. Zo'n dichterschap maakt de dichter eenzaam, een kluizenaar, gericht op het onbereikbaar verre: Welk leven, her en der, ontkiemt op ster bij ster?
Wat bloeit, onvatbaar ver van ons vandaan?
Vermeetle scheppingsdrift, in geest en ziel gegrift!
Mijn eigen schepping wacht. U roep ik aan.
Zo schrijft hij in het gedicht ‘Dithyrambe’ in Impulsen, dat hij besluit met: Ik voel mij één met wissling, wel en wee.
Met worden en vergaan:
Rondzwervend kaf op de adem van de orkaan.
De trots op eigen dichterschap wordt hier gerelativeerd door het besef van nietigheid tegenover de kosmische getijden. Misschien is het te begrijpen dat zulk werk, dat aansloot bij het grote gebaar van het expressionisme, geïsoleerd en vergeten raakte toen de poëzie zich meer en meer ging toeleggen op vormexperimenten, op de romantiek en anekdotiek van het individuele ervaren. Ook dat kan tot boeiende poëzie aanleiding geven, maar Hendrik de Vries is anders. Wie zijn werk aanvaardt zoals het is en het beoordeelt met de normen die het zelf stelt, kan er voorgoed door gefascineerd raken, zoals men dat door sprookjes en mythen kan zijn die ook een bovenpersoonlijk ervaren weerspiegelen. |
|