Wij werden op D-day oostelijk van Le Hamel aan land gezet. Wat een verschrikkelijk gevecht is dat geweest.’
‘Merkwaardig. Ik diende in de “1st Dorsets.” Wij landden enkele kilometers buiten Le Hamel en zijn zonder al te veel moeilijkheden doorgestoten. Overigens, mijn naam is Geoffry Eckersley.’
‘Charles Liddle. Aangenaam. Ja, het was een wrede oorlog. En toch, toch ben ik er ondanks alles trots op meegevochten te hebben tegen het fascisme. Dat was en is helaas opnieuw de grootste bedreiging voor de vrijheid.’
‘Dat klinkt mij wat te grandioos. Ik vocht voor het vaderland. Dat was mijn drijfveer. Ik ben altijd een vurig patriot geweest en bereid mijn leven te geven om de grootste tradities van dit land te beschermen.’
‘Maar is juist dat niet een al te enge gedachte?’ vroeg Charlie aarzelend, achterdochtig bijna.
De tragedie waardoor dit land getroffen is komt mede tot uiting in het feit dat zelfs oud-strijders hun nationale gezindheid verloren hebben. Tegenwoordig laten we hier iedereen maar binnen, we worden onder de voet gelopen door onderontwikkelde immigranten die alleen maar problemen brengen en geld kosten. Al die onzin over integratie. Dat kan toch niet. Sinds die massale overtocht van buitenlanders...
‘Britse onderdanen!’
... sinds die intocht is het land in verval geraakt. Vraagt men mij nu: zou je opnieuw voor dit land willen vechten, dan zo ik daar lang over moeten nadenken. Vroeger zou ik nooit geaarzeld hebben. Maar wie zou tegenwoordig zijn leven willen wagen om die lui uit Brixton te beschermen? Niemand toch!
‘Zag u die mooie vlinder daar?’ probeerde Charlie het gesprek een andere wending te geven.
‘Vlinders!’
De man stond op en liep geagiteerd weg, de handen in de zakken. Hij sprak een andere reisgenoot aan die ook naar buiten was gekomen om een luchtje te scheppen. ‘Ze hebben het over mij’, dacht Charlie toen hij merkte dat beiden kwaad in zijn richting keken.
Hij slikte eens. In groepen kwamen de mannen nu naar buiten gelopen. Kwart voor twee, vertrektijd. Charlie liep langzaam in de richting van de bus waar Jonathan Jolley hard op het raam stond te kloppen om de chauffeur te wekken die met een exemplaar van ‘The Daily Mirror’ over het hoofd boven het stuur in slaap gevallen was.
Zij hadden allen hun plaatsen weer ingenomen. De hoofden wat roder, stropdassen verwijderd en in sommige gevallen de bovenste knoopjes van de broek losgemaakt. ‘Een deuntje muziek, wat, wat!’ De chauffeur draaide de radio aan en al spoedig dreunden opgewekt schallende reclame-boodschappen. Waspoeder en kattevoer, vakantiereizen en autoprijzen.
Het gezelschap werd uitbundiger. Gelach en luid gepraat. Het effect van de alcohol had de tongen losgemaakt en de snelheid waarmee de bus door het wijde landschap raasde scheen de uitgelaten stemming nog te verhogen.
Charlie zat stil naar buiten te kijken. Vanuit het raam bekeek hij het nooit spectaculaire maar immer vriendelijke land dat hem lief was. De schier eindeloze schakeringen van groen en geel wekten een dankbaar gevoel van bewondering voor het werk van de natuur in hem.
‘Dat smaakte best, nietwaar?’ schreeuwde Frankie Dough over de muziek heen in zijn oor.
Charlie knikte. ‘Op zo'n reis kun je een glas bier niet missen.’
‘Wat?’
‘Op reis. Bier. Niet missen.’
‘Stop! stop de bus! mijn buurman moet pissen.’
‘Ja! Ja!’ ‘Ik ook.’ ‘Bravo!’, klonken enkele enthousiaste stemmen.
Schokkend kwam de bus tot stilstand. In het gras langs de wegberm stelden zo'n acht man zich in een rij op die allen tegelijk naar het wapen grepen en krachtig vuurden. Charlie stond daar wat hulpeloos aan zijn gulp te prutsen. Druppelend zuchtte hij van ellende.
‘Dat is beter kerel!’ riep de man die achter Charlie weer de bus was ingestapt met een stralend gezicht waarbij deze hem een vriendschappelijke slag op de schouder verkocht. ‘Veel beter’, mompelde Charlie ontstemd.
Terug op zijn plaats sloot hij de ogen en pretendeerde te slapen. Weldra dommelde hij werkelijk in. In zijn droom gleed hij terug in dat verleden waarmee hij voorgoed had willen afrekenen. Als een man die verdrinkt en plotseling met het tempo van een versnelde film scherpe en gedetailleerde beelden door het hoofd ziet draaien beleefde hij opnieuw de landing, bevond zich tussen duizenden bange soldaten, zag de verbaasde uitdrukking op het gelaat van de man dicht bij hem die door het mitrailleur-vuur in tweeën gemaaid was en merkte dat het bloed pijnloos uit zijn dijbeen gutste...
‘Voel je je wel goed?’ schudde Frankie hem wakker, ‘je ligt te kreunen alsof je in de rug geschoten bent.’
Verward verontschuldigde Charlie zich. ‘Een vreemde droom. Ik ben het niet gewend om 's middags te drinken.’
Hij voelde zich ziek en vermoeid. ‘Waar ben ik in godsnaam aan begonnen?’ vroeg hij zich angstig af, ‘hoe houd ik dit nog drie dagen vol?’ Hij zat in de val. Eruit, ontsnappen, dreunde het door zijn hoofd. ‘Happy days are here again’, zong een dame door de radio, mee gebromd, gefloten en geneuried door diverse leden van het reizende soldatenkoor.
Men bereikte de straten van Southampton op tijd en de bus spoedde zich in de richting van de havens. De meest ongeduldige reizigers hadden de tassen reeds op schoot, gereed hun zitplaatsen te verlaten. Charlie pijnigde zich de hersenen. Hoe kon hij wegkomen?
Frankie stootte hem aan en wees recht vooruit. ‘Daar, aan de overkant, daar ligt het land van wijn en wijven’, grinnikte hij. ‘En daar liggen ook de vrienden uit je straat’, voegde Charlie hem onverwacht vinnig toe. ‘Daar liggen mijn vrienden, ja’, herhaalde Frankie enigszins geschrokken de woorden van die kleine vent naast hem.
De mannen begaven zich lopend naar het douanekantoor en werden verzocht zich in een rij voor het loket op te stellen zodat alle formaliteiten snel afgehandeld konden worden.
Charlie talmde en liet de anderen voorgaan. Hij ging achter aan de rij staan en liet zijn ogen ronddwalen. Een vuilnisbak ... daar aan de zijkant van het gebouw was een vuilnisbak bevestigd. Zijn redding!
Voorzichtig trok hij de speld uit het mapje in zijn binnenzak. Hij wachtte totdat hij ervan overtuigd was dat niemand naar hem keek. Hij telde - een, twee, drie - en vliegensvlug wierp hij het pakje met de kostbare inhoud tussen het vuilnis. Nerveus trillend maande hij zichzelf tot kalmte.
‘Waar gaat het vrolijke gezelschap naar toe?’ vroeg de douanebeambte hem nieuwsgierig toen hij als laatste bij het loket was aangekomen, ‘naar Parijs de bloemetjes buiten zetten?’
‘Nee, nee’, mompelde Charlie onverstaanbaar, met voorgewende onrust in zijn zakken naar het paspoort zoekend, ‘ze gaan ergens bloemen leggen.’
‘Schiet op Charlie’, hoorde hij de stem van Frankie Dough aan de andere zijde van de grenslijn, ‘we hebben niet uren de tijd.’
‘Er is toch niets aan de hand kerel?’ riep een andere medereiziger, een grote vent met hoog-rode wangen en een hangbuik waaronder een wijde broek slobberde die door strak bollende bretels werd opgehouden, ‘je hebt toch geen verdovende middelen bij je?’ Bulderend gelach. ‘Verdovende middelen, ha, ha, ho, ho.’
‘Gevoel voor humor die vent, wat, wat!’
Charlie glimachte hen vriendelijk toe.
Fluisterend zei hij tot de douanebeambte: ‘Ik geloof dat ik