de plank neemt en je erin verdiept, dan word je toch, ik althans, telkens weer met verbijsterende bewondering vervuld: dit heeft bestaan, is mogelijk geweest, dit was een mensengemeenschap, een samenleving op een peil, met een beschaving, een kunnen, een harmonie, die nimmer zijn geëvenaard.
Wat me aanvankelijk ook nog naar het ‘Griekse’ heeft getrokken, is natuurlijk - vergeet niet dat ik in de jaren dertig mijn strijd met mezelf moest voeren - aansluiting bij een beschaving waarin homoseksualiteit zijn vrije plaats had.
Het heeft toch een tijdje geduurd voor je er in je verzen openlijk over schreef.
Voor zover ik weet, ben ik de eerste Nederlandse dichter geweest die onverbloemd homoseksuele verzen heeft geschreven. Pastorale was nu eenmaal voor een jonge vrouw, niks aan te doen, en Thijsse was een oude heer. Maar van de derde bundel af wordt het toch steeds onmiskenbaarder, en dat was in het begin van de jaren vijftig bij ons nog wel wat nieuws. ‘De visser van Procida’ is mogelijk het eerste en ‘Beeltenis’ kan vrij moeilijk voor een vrouw geschreven zijn, en van daaraf is het toch wel duidelijk? Het doet er ook niet zo heel veel toe, ik herinner me alleen dat ik, reeds in het begin van de jaren vijftig, op tegenstand stuitte als ik geprononceerd homoerotische gedichten wilde publiceren. Zelfs nu is het nog vaak zo, dat er in besprekingen kritiek wordt uitgeoefend als zou een homo-erotisch gedicht voor een hetero niet te begrijpen zijn. Het is krankzinnig. Ik pleeg dan grof te zeggen dat een liefdesgedicht voor een zeug ook een top in de poëzie kan worden. Wat doet het onderwerp er nu toe, het is de liefde of de drift die telt. Ik heb niet de minste moeite met een schitterend liefdesgedicht dat door iemand voor een vrouw geschreven is, evenmin als met een prachtig godsdienstig gedicht, ook al ben ik zelf volkomen ongodsdienstig.
Uiteraard is de sensibiliteit van een homoseksueel enigszins anders dan die van een hetero, aangenomen dat beiden in ‘Reinkultur’ zouden bestaan, wat, zoals nu wel ieder weet, niet voorkomt. Een andere homoseksueel zal die sensibiliteit snel herkennen, je haalt het er meestal direct uit. Maar dit heeft met het goed of slecht zijn van een gedicht absoluut niets te maken. Wel is het zo dat een bijzonder groot percentage van de belangrijkste kunstenaars homoseksueel is, en dat is blijkbaar moeilijk te verteren voor de hetero's. Ik denk dat het nog erg lang duurt eer homoseksualiteit ervaren wordt zoals ik graag zou willen: als een normale zaak waar je niet over praat, waar je niet voor uitgestoten wordt, maar zéker ook niet met een badge op je borst voor gaat lopen.
Ben je inderdaad volkomen ongodsdienstig? En de Griekse goden dan?
Natuurlijk komt de metafysica af en toe om de hoek kijken. Mogelijk heb je gezien dat Plato een van de weinige boeken is die bij mij onder handbereik staan (wat niet wil zeggen dat ik hem dagelijks ter hand neem). Ik heb, zoals ik je vertelde, nooit enig godsdienstonderwijs gehad, in mijn ouderlijk huis werd godsdienst genieerd, bestond gewoon niet. Was dus ook geen probleem, dat werd het pas toen ik op het dorp Borssele, waar een zeer gemengde bevolking woonde met zelfs Geref. Kerk en Geref. Gemeente, met bepaalde dingen in aanraking kwam. Vroeg ik ernaar thuis, dan kreeg ik natuurlijk wel antwoord, maar mijn ouders vonden dat ik het later zelf maar uit moest zoeken, ze hadden me bv. ook niet laten dopen, nogal schandelijk voor vooraanstaande lieden op zo'n dorpje. Nou, ik heb dat gedaan, ik meen dat ik nu zelfs buitengewoon veel van het christendom en van vele andere godsdiensten afweet. Ik vind vooral het christendom een bijzonder onaangename godsdienst, ik zal me nooit en te nimmer met wàt dan ook ervan kunnen verenigen. Maar zonder religieuze gevoelens ben ik niet. Dat is geen sterveling. Het in inherent aan het bestaan van de mens, en zonder dat en andere illusies komen we er niet. Als we maar blijven beseffen, dat het steunpuntjes, hulplijnen bij het denken en illusies, wanen, zijn. Dan mogen ze ook wel eens in een gedicht komen, zoals in ‘Deze kleine bronzen hengst’, ‘Sukhodaya Boeddha’ en bovenal in ‘Hermes’, dat puur een gebed is, ik kan het niet anders zien. Wat de ‘realiteit’ van die Griekse goden betreft, aan de studeertafel gelooft niemand in een god, ik al helemaal niet, en als ik in hun heiligdommen sta, ook niet. Maar je kunt geen gedicht schrijven zonder er ‘in te geloven’, al is het maar voor de duur van het vers. Ik heb bij de cyclus ‘De Olympos’ dus telkens even in de twaalf grote goden geloofd. Bovendien: wat was het een áardig
geloof, zo overal en in alles iets.
Hoe sta je tegenover de wereld om je heen?
Ik jaag de schoonheid na, en de aangename dingen des levens. Het is altijd mijn streven geweest, zoveel mogelijk van het leven en van alles wat goed en mooi is te genieten. Ik verafschuw lelijkheid, narigheid en kou. Die dingen hoef je echt niet na te jagen, die komen in horden vanzelf op je af, mèt verdriet, pijn, onbehagen, ellende, ga maar door. Je moet wel volkomen gek zijn als je daar ook nog naar streeft. Ik beklaag me niet, weet niet wat me nog boven 't hoofd hangt, maar heb m'n portie echt ruimschoots gehad, voldoende in ieder geval om van de zon te houden omdat ik de schaduw ken. Zoals je uit onze gesprekken wel gemerkt zult hebben, zit ik alles behalve in een ivoren toren te mijmeren, maar leef intensief met alles mee; kan ik zelfs verschrikkelijk kwaad worden om alles wat er overal in de wereld verkeerd gebeurt. Het zal, het moét haast wel, een doodenkele maal sporen in een vers nalaten, maar ‘geëngageerde’ poëzie heb ik zelden of nooit geschreven. Een opgelegd programma verpest verzen, ik walg van alle drijverij, van drammers, ook al vind ik dat ze soms aan de goede kant staan. Overigens komt er in mijn nieuwe Verzamelde Gedichten als invoeging een merkwaardig ‘politiek’ vers uit de jaren vijftig.
Iets heel anders dus dan de ‘amberen verzen’ van Corydon uit het gedicht ‘Verzuchting’ Iets als ‘Grynszpan’ en ‘Dilmiamour’? Maar de puur esthetische Corydon en Hans Warren die de ellende van oorlog en vervolging ziet, reiken elkaar in zulke verzen toch de hand. Zoals ook in het tweedelige gedicht ‘Na de overstroming’ de ramp en het persoonlijke zich vermengen.
Corydon, dat was inderdaad een zelfportret, en ik stuurde je het oude vers over het traangas juist omdat het als het ware in a nutshell die situatie tekent. Waarschijnlijk is dat ook de reden waarom ik het destijds terzijde schoof. Toen ik het terug vond, was ik zelf verrast en nu heeft het dus zijn plaats gekregen. Dat je het vasthaakt aan ‘Na de overstroming’ is goed gezien, lijkt me.
Hier vertel je iets over een gedicht dat een lezer niet kan weten. Hecht je belang aan verklaringen, toelichtingen bij poëzie?
Ik vind ze pretentieus, vooral wanneer de lezer met geringe moeite op kan zoeken wat er bedoeld is. Maar, zoals met alles, er is een soort gulden middenweg. Van bv. het gedicht ‘Laat bloemen uw tolk zijn’ is de volledige portée pas te begrijpen als je weet dat ‘Männertreu’ een zwarte vanille-orchis is met een zware, zwoele geur, en ‘Lad's Love’ de Engelse volksnaam voor een artemisia-soort die, tussen de vingers fijn gewreven, naar sperma ruikt, en die vooral in (verkapte of minder verkapte) Engelse homo-erotische verzen uit omstreeks 1900 nog al eens vermeld wordt. Vaag staat me voor de geest dat er zelfs een bundel kostschoolpoëzie A Garland of Lad's Love of iets dergelijks heet. Moet je zoiets nu ‘verklaren’?
Ik heb nog nóóit een verklaring van gedichten gegeven, maar dan ook wel eens op mijn kop gehad. Zo is de gebruikelijke titel van Le départ de Cythère: L'Embarquement pour Cythère. Nu kan ieder die voor dit schilderij staat, zelf wel onmiddellijk constateren dat dit tafereel geen inschepen voor, maar een vertrekken na gedane zaken is. Maar een titel is een stem-