| |
| |
| |
José Lezama Lima
Paradiso
Hoofdstuk 1
De hand van Baldovina opende de spleet in de tule van het muskietennet, zocht iets en drukte er zachtjes op, alsof het een spons was en niet een vijfjarige kind; ze maakte zijn hemdje los en aanschouwde het vlekkerige kinderlichaam met vuurrode striemen, en de borstkas die uitzette en samentrok alsof zij zich tot het uiterste moest inspannen om een natuurlijk ritme te bereiken; ze maakte ook de sluiting van zijn pyjamabroek los en zag de dijbeentjes, de kleine testikels vol vlekken, vlekken die langzaam groter werden, en toen haar hand nog verder ging, merkte ze dat zijn beentjes ijskoud waren en trilden. Op dat moment, om twaalf uur in de nacht, doofde het licht in de huizen van het militair kampement en gingen op bepaalde plaatsen lichten branden, en de lantaarns van de patrouillerende wacht leken te veranderen in een dolend monster, dat in de regenplassen afdaalde en de mestkevers verjoeg.
Baldovina was de wanhoop nabij. In haar verwarring leek zij een kinderjuffrouw die, met een klein jongetje op de arm, van het ene vertrek terugliep naar het andere om de brand in het kasteel te ontwijken en zo de orders van haar mijnheer en mevrouw, die gevlucht waren, op te volgen. Reeds was daar de noodzaak dat men haar kwam redden, want elke keer als ze het muskietennet opzij schoof bleek het uitgestrekte lichaampje steeds heviger ten prooi aan de vlekken; ontredderd zocht ze een uitvlucht en deed of ze op zoek was naar de andere bedienden. De adjudant en Truni toonden zich blij verrast over haar komst. Met grote, goedgelovige ogen en zonder de juiste woorden te vinden, praatte ze door, over de behandeling die het in de steek gelaten schepsel nodig had. Ze beschreef het lichaampje en de vlekken, alsof ze ze aldoor zag groeien en alsof ze zag hoe hun vormeloze massa zich met de spiraalvormige beweging van een strijkijzer veranderde in die spookachtig roze verschijning van uitgescheiden wolken boven het kleine lichaam.
Terwijl de vlekken het hele lichaam overdekten, beduidde het gehijg dat de astma zoveel lucht in het schepsel achterliet, dat het leek of die probeerde een uitweg te vinden via de poriën. In de halfopen deur waardoor Baldovina was binnengekomen stond nu het echtpaar met de dekens van het bed over hun schouders. Het leek wel of de verschijning van de naderende gestalte hun al zo snel haar geboden had opgelegd, dat zij daar nu stonden als een berg zand die over hun daken was uitgestort en als gevolg van deze vluchthouding konden zij ternauwernood bevroeden wat er aan de hand was. Heel langzaam zeiden ze dat ze hem met alcohol moest wrijven, omdat het kind toen het in de tuin speelde vast en zeker door de mierenleeuw gestoken was. En dat het astmatisch gehijg niet ernstig was; dat ging wel weer over. En dat het lichaam zich gedurende die tijd openstelde voor die pijn en dat later de pijn weer wegging zonder dat de werkelijke gezondheid en levenlust er schade door zouden lijden. Baldovina kwam weer tot zichzelf en bedacht dat iemand het kleine lichaam, waarmee zij op zo mysterieuze wijze was opgescheept, misschien wel had meegenomen en dat ze het verklaringen moest influisteren en zorgvuldig moest bewaken, want ieder moment konden de vlekken en de astma het overvallen en haar schrik aanjagen. Daarna zou de Kolonel komen en dan was zij het die een vragenvuur moest ondergaan waarop ze met nerveuze onoplettendheid zou antwoorden, daar haar met zoveel wisselvalligheden, schrik en leugens slechts één tegenzet overbleef, terwijl de Kolonel zijn bariton liet schaterlachen, werd Baldovina vager en vager tot zij helemaal verdween, en als men haar opnieuw riep, leek het of haar stem vanuit een donker woud klonk en zulke onmogelijke dingen zei, dat men die echostem met zoveel woorden moest voeden, dat het erop leek of heel het huis was opgeroepen en van Baldovina, die daar slechts een deel van was, zo'n klein partikel over was dat zij met nieuwe elementen
moest worden versterkt en het potentieel van haar geluidsgolf moest worden opgeladen.
José Lezama Lima.
De nachtelijke scène van Baldovina vond plaats in het Huis van de Opperbevelhebber. Als haar meester er niet was, was zijn gestalte des te voelbaarder aanwezig, dwong hij meer respect af en boezemde hij meer vrees in en werd alles afgewo- | |
| |
gen overeenkomstig de maatstaven van de angst voor die afwezigheid.
Ondanks de weelde was het huis uitgevoerd in de sobere stijl van een vissershuis. De ontvangsruimte, in het middengedeelte van het huis gelegen, was zo groot dat de meubels, die als het ware klaar stonden om een dansje uit te voeren, niet, zelfs niet 's nachts, met elkaar in botsing konden komen. Aan weerzijden waren twee vertrekken: in één ervan sliepen José Cemí en zijn zuster, in het andere sliepen de Opperbevelhebber en zijn echtgenote, met een gezondheid die zo vanzelfsprekend was dat het op dat vreselijke moment Baldovina onmogelijk toescheen dat zij het hijgende schepsel met zijn vlekkerige kringen hadden verwekt. Achter die twee vertrekken de badkamer en daarachter weer twee zijkamers. In de linker zijkamer woonde de studerende neef van de Opperbevelhebber; hij kwam uit de provincie en liep colleges aan de Technische Hogeschool. Vervolgens zien we twee vertrekken waar gekookt wordt en daar vinden we de mulat Juan Izquierdo, de volmaakte kok en soldaat, altijd in het wit gekleed, met een wit wambuis aan het begin van de week, zaterdags vervuild, armoedig, bedelend om voorschotten en gehuld in een zwijgen, ondoordringbaar als een Eygptische dioriet. Hij begon de week altijd alsof hij een Oosterse kleurling en grootgrondbezitter was, maar de laatste dagen van de week werd hij steeds nederiger, putte zich uit in oneindig ernstige verzoeken om zeer kleine bedragen, die altijd vergezeld gingen van de vrees dat de Opperbevelhebber erachter zou komen, dat zijn neef het slachtoffer was van zijn gestadig hernieuwde en nooit betaalde schuldbekentenissen. Achter het vertrek van de Kolonel en zijn echtgenote vond men de badkamer. De elementaire en simpele wet van symmetrie brengt de tropische samenlevingen ertoe parallellen te scheppen, zodanig dat in hun huizen alles wat er ook in spiegelbeeld aanwezig is, zelfs de badkamers en de allerkleinste ruimten waar de plumeaus en de nutteloze muizevallen worden bewaard. Verder was daar nog de
geheimzinnigste kamer van de villa, want als die op dagen van de grote schoonmaak openging toonde hij de eenvoud van zijn stillevens. Maar 's nachts, en alle nachten weer, scheen het de kinderen toe, dat zijn geest als een zefyr door het huis zweefde en op een willekeurige plek, als in pascaliaanse diepten afgedaald, bleef liggen.
Zo hij op een doodenkele ochtend openging, dan liepen de kleine José Cemí en zijn twee jaar oudere zuster naar binnen zagen de veldschrijftafels van hun vader uit de eerste jaren van zijn militaire loopbaan, de tijd dat hij als ingenieur bij de genie zat, het ‘yaqui’-spel met de bal van eendedarm, een ander spel dan dat waarmee de kinderen gewoonlijk speelden. Maar Violante, zo heette de zuster, speelde ook wel met het kind van een of andere bediende, dat naar het huis was gehaald om haar momenten van verveling te verdrijven, of ze ging een arm familielid opvrolijken door een schaal met voedsel te brengen of de zorgen om kleding te verlichten.
De boeken van de Kolonel: de Encyclopaedia Britannica, de werken van Felipe Trigo, spionageromans uit de tijd van de Eerste Wereldoorlog, toen spionnen de grenzen van de prositutie moesten overschrijden en de stoutmoedigsten kennis en bevroren neuzen moesten opdoen bij geologisch onderzoek in Siberië of Kamchatka; ze bewaakten de weergaloze ruimten van deze concrete, rondborstige mensen die geen boek kopen of ze lezen het nog diezelfde avond en die hun boeken altijd op dezelfde onhandige en ongeregelde wijze neerzetten als de geheimzinnigheden die erin staan door hen werden begrepen; en niet zoals het boek van de meer intellectuele mensen, dat ook is voorbestemd voor de boekenplank, maar bij wie een boek twee of drie jaar geduld moet hebben alvorens te worden gelezen, waardoor het een bijna onbewust effect krijgt, net als de pantalons van elegante Engelsen, die de eerste dagen gewoonlijk gedragen werden door de lakeien om ze een geraffineerde eenvoud te laten krijgen. De lezenaars die de Kolonel, die ook ingenieur was, voor zijn werk gebruikte en die bij de manschappen - wanneer ze hem aandachtig de borden zagen volschrijven met oefeningen in afweergeschut - dezelfde eerbied opwekten als ze bij de confrontatie met een Koptische priester of een jagende Assyrische koning zouden hebben getoond. Over de lezenaar hingen, met reeds verroeste krammen vastgemaakt, papieren waarop ontschepingen stonden afgebeeld in landen die niet binnen onze tijd of ruimte zijn gelegen. Ontschepingen die leken op een parade van een Chinese militaire kapel die zich tussen de eeuwigheid en het niets voortbeweegt. Ook waren daar de dozen, tot torens opgestapeld, waarin Rialta, want zo heette de echtgenote van de Kolonel, haar hoeden voor de verschillende jaargetijden bewaarde. En ze had de gewoonte daaruit die exemplaren te kiezen die bij haar stemming pasten en die harmonieerden met de klank van haar halve paradijsvogel, die erop vastgestoken kon worden en zo van de ene hoed op de
andere kon worden overgezet, zodat het voor ons lijkt of dat opgezette vogeltje telkens weer met nieuwe, stille opwinding door de lucht vloog om nu eens gezien te worden boven een tuiltje aardbeien, waarop het verstijfd van schrik bleef zitten zonder ervan te durven pikken, dan weer tegen een kanariegele achtergrond, waartegen de snavel van de vogel, begerig om hem als met een dolk te doorsteken, steeds opnieuw zijn woedende voorwaarden proclameerde.
Baldovina keerde terug met de alcohol en het poetskatoen, dat zij bij gesprek aan watten had genomen. Opnieuw stond ze oog in oog met het nog immer hijgende schepsel en de kleur en de omvang van zijn vlekken namen nog steeds toe. We zeiden het al, na twaalf uur werden alle huizen van de legerplaatsen donker en bleven alleen de lantaarns van de wachtposten branden. Toen Baldovina zag hoe heel het huis donker werd, bekroop haar de wens naar het wachthuisje te hollen aan de voorkant van het huis, maar ze wilde op dit uur niet haar eenzaamheid confronteren met die van de schildwacht. Ze slaagde erin de kaars in de blaker aan te steken en zij zag hoe haar haveloze schaduw over alle muren danste, maar het kind lag nog steeds alleen in het donker en zonder adem. Het poetskatoen, gedrenkt in alcohol, begon te druppelen op het kleine lichaam, op de lakens en vormde al plassen op de grond. Toen legde Baldovina het poetskatoen weg en nam een dagblad dat op het nachtkastje was blijven liggen. Ze begon het lichaam te masseren, eerst met kalme, ronde bewegingen, daarna heftig, met snelle bewegingen, alsof ze telkens als er weer een vlek verscheen deze met een magische, in alcohol gedrenkte handoplegging wilde bezweren. Daarna trok ze haar hand terug, haalde ze de blaker, hield die vlak bij de huid van het kind. Daar constateerde ze het bewijs van de aanval en de tegenaanval, evenals het nauwelijks waarneembaar resultaat. Het zag er juist naar uit dat haar rechterarm, vermoeid door het onophoudelijk wrijven, overmand werd door de slaap, toen die plotseling weer de souplesse in zijn spieren hervond; ze kwam wederom met haar blaker, liet het licht op de vlekken schijnen en hoorde nog steeds het gehijg. Op het bed kromde het kind krampachtig zijn lichaam; een dikke wasdruppel stolde op zijn borst, alsof er kokend ijs gelegd werd over die vreselijke, nu al paarse vlekken.
- Dat verdomde kind, reageerde Baldovina wanhopig, - hij wil niet huilen, ik wou dat ik hem hoorde huilen, dan zou ik weten of hij leeft, want je ziet hem hijgen, maar hij wil of kan niet huilen. Als die lelijke grote wasdruppel op mij zou vallen zou ik zo hard gillen dat de Kolonel en zijn vrouw het zelfs in de Opera zouden horen.
Er vielen nog meer wasdruppels op het kleine lichaam. Als gevangen in een albasten kristal schenen zich de spiraalvormige vlekken te fixeren, werden vergroot en bleven daar zitten alsof ze gevangen zaten in een urn die de irritatie van het weefsel liet zien. Bij de minste of geringste beweging van de jongen werd de waslaag verbroken en kwamen de vlekken weer, als de ochtendstond, in nog heiser rood, te voorschijn; vlekken die door Baldovina gezien en gevoeld werden als bezielde wezens, die in staat waren haar stiekum vanuit het bed te bespringen.
Baldovina doorkruiste nog eens de vertrekken van het huis
| |
| |
die haar scheidden van de andere twee bedienden, een echtpaar. De Galliciër Zoar en Truni, de zuster van Morla, de ordonnans van de Kolonel. Ze kleedden zich aan en gingen met Baldovina mee om naar het kind te kijken. Geen van hen sprak ook maar één woord, alsof ze zich niet wilden bemoeien met die situatie, die hun begrip te boven ging, en slechts dachten aan de terugkeer van de Kolonel en wat hij tegen hen zou zeggen. Aangezien ze niet konden bevroeden welke de vreemde relatie was die er zou kunnen bestaan tussen het voortwoekeren van de vlekken en hun kijken, huiverden ze al bij de gedachte dat deze misschien heel eng was en dat, zodra de Kolonel gekomen was, zou kunnen blijken dat ze verantwoordelijk waren en dat die relatie geopenbaard zou worden en zij moesten emigreren en zware straffen ondergaan; dat zijn bevelen donderend over hen zouden worden uitgestort, zodat zij allen het huis zouden moeten verlaten en hun koffers met tranen zouden moeten vullen.
De Galliciër Zoar was uitgedost in zijn zeemansbroek, die hij gewoonlijk alleen droeg om met zijn vrouw in hun kamer te zijn. Truni had een wintertaken over haar hoofd gegooid dat was versteld met suikerzakken en een imponerend stuk Schots laken, en dat bovendien bespikkeld was met stukjes van een olijfgroen hemd, dat 's winters in het leger wordt gedragen. Baldovina leek uitgemergeld, tanig, troosteloos als een boetelinge uit de 16e eeuw. De breedgebouwde tors van Zoar schitterde als een drievoudige etalage en leek op die van een ander, groter dier, op een tabernakel met armen en benen. Truni, dat betekent Drievuldigheid, bevestigde met haar naam het ritueel en de eredienst. Zo leek Zoar op de Vader, Baldovina op de dochter en Truni op de Heilige Geest. Baldovina, als een door de duivel op de hielen gezeten acoliet, offerde om dit moeilijke moment door te komen haar geslonken Peruaans rolstaartapegezichtje, ze zweette en liet de bellen rinkelen, terwijl ze de treden op- en afliep. Het bleek of haar oren onophoudelijk orders opvingen die haar tot onderdeel maakten van het perpetuum mobile. De drie lieten hun trage, uitpuilende blikken vallen op de jongen. Ze keken elkaar niet aan om de naakte waarheid van hun nutteloosheid niet onder ogen te hoeven zien. Desondanks begonnen de drie voorouderlijke oplossingen aan te dragen en zich tot het uiterste in te spannen om geen acht te hoeven slaan op het gehijg en de vlekken.
- Ik heb eens horen zeggen, begon de Galliciër Zoar, - dat men de armen over de borst en de rug van de zieke moet kruisen; ik weet niet of het ook bij kinderen helpt. Truni weet hoe het verder gaat.
Als een Heilige Cristoffel pakte hij het jongetje op, zette het op de rand van zijn bed en ging zelf ook op het bed zitten dat angstaanjagend kraakte, alsof het frame de grond raakte. Hij strekte zich uit op het bed dat aan alle kanten piepte alsof de gevlochten spiraal in kokende pek lag te spartelen. Hij pakte het kind en legde het met zijn kleine angstige borstkas op de zijne, kruiste zijn grote sterke handen over zijn rugje en legde daarna de jongen met zijn rug op die in kinderogen oeverloze boezem en kruiste opnieuw zijn handen.
Truni, met de deken over haar hoofd, begon te helpen met het uitspreken van de bezwering en leek wel een pope uit de tijd van Iwan de Verschrikkelijke. Telkens als Zoar zijn beide armen kruiste kwam zij naderbij en kuste hem met een plechtstatige zalving het punt waar deze elkaar kruisten. Ze bleven deze ceremonie herhalen tot de machtige armen van Zoar tekenen van vermoeidheid begonnen te vertonen en de veelvuldigheid van het gekus van Truni de grens van het betamelijke had overschreden. De tovenaar sprong nu van het bed af en leek daarbij op zo 'n Westeuropese krachtpatser, die gekleed als beul in het circus spoorstaven heft en op één uitgestrekte arm een arbeidersgezin met hun dochter kan laten plaatsnemen, terwijl hij een ijsje eet. Geen van beiden keek nog naar Baldovina of het jongetje om. Zoar nam Truni bij de hand en bracht haar naar de andere kant van het huis, waar hun kamer was.
Baldovina was weer alleen met de kleine Cemí. Ze keek hem zó strak aan dat hun ogen elkaar ontmoetten en dat was haar eerste zekerheid. Ze begon te glimlachen. Buiten, daarentegen, gingen de oktoberregens met hun rukwinden weer tekeer.
Tekening van Lezama door Mariano.
- Ze hebben je kwaad gedaan, zei Baldovina - Het zijn boze mensen en ze hebben je vast aan het schrikken gemaakt met hun lakens en kruisen. Ik zeg altijd tegen Mevrouw dat die Zoar een heel rare is en Truni, die is omwille van hem in staat het hoofd van de wacht dronken te voeren.
De jongen huiverde; het leek of hij niet kon spreken, maar hij zei: - Die kruisen zullen nu onuitwisbaar op mijn lichaam blijven staan en niemand zal mij ooit nog willen kussen, om niet met de kussen van Truni in aanraking te komen.
- Vast en zeker, antwoordde ze hem, - Truni heeft dat met opzet gedaan. Dat moet haar veel genoegen doen, maar jouw jeugdige onschuld breekt alle bezweringen. Ze is in staat opnieuw te verschijnen en je te gaan zoenen. Bovendien zou ze het op zo'n manier doen ... nou ja, laat ik je zeggen dat Truni in staat is om een dode de hel in te jagen. Bovendien lijkt het me, ging ze verder, dat je door het gehijg van je borst niet in staat bent zelf te oordelen over de kleuren die dit oproept. Maar wat jij hebt is huidirritatie die zich als een olievlek of als is de rode vlekken van de toortsboom uitbreidt. Alsof het een kleine ronde plek van algen was die eerst over je huid dreef en daarna je lichaam binnendrong, en wel zo, dat als iemand je kleren open maakt hij denkt daar een heel dik zeepwater met nestkruiden aan te treffen.
De kleine Cemi begon te plassen: oranjeachtig, bijna bloedrood water waarin schubben leken te drijven. Baldovina zag wel hoe week het lichaam was dat door de spiralen rood gloeide. Toen ze de urine zag werd ze opnieuw bang, want ze bedacht dat het kind zich wel eens zou kunnen oplossen in urine of dat hij met de urine mee naar buiten zou kunnen stromen om op te gaan in de grote oktober-stortbui.
- Je bent er nog, zei ze telkens als ze hem, alsof ze zich ervan wilde vergewissen, heel even knuffelde, want ze durfde hem niet vast te houden. Vervolgens schoof ze hem van zich af en hield ze op met spreken. Ze was verbaasd dat hij nog steeds op het water bleef drijven dat hem tot buiten het huis zou meevoeren, zonder dat de wachtposten het zouden merken en zonder dat ze degenen die hem meenamen met hun bajonetten zouden kunnen tegenhouden.
Na een zo overvloedig urineren - de engeltjes hadden de spons van zijn nieren tot de laatste druppel toe uitgeperst - leek het erop dat hij in slaap zou vallen. Baldovina geloofde altijd al dat het ongemerkt invallen van de slaap op zulke moeilijke momenten een truc van nieuwe vijanden was. Zij herinnerde zich weer dat zij in haar dorp trommelaarster was geweest. Samen met twee vriendinnen sloeg ze op een paar grote trommen terwijl de jonge meisjes zich verborgen achter de bomen en achter het lawaai van de trommen. Ze begon met haar twee wijsvingers op het houten voeteneind van het
| |
| |
bed te trommelen en merkte dat het hout een forse klank voortbracht in een oersimpele twee-derde maat. Ze werd weer vrolijk, als op die feestdagen van vroeger. Het kind viel in slaap en zij, met het hoofd op haar kleding die ze had uitgetrokken en die haar nu tot hoofdkussen diende en tot capuchon om haar gezicht te bedekken, liet zich bedwelmen door brood-dronken dromen.
Lezama in zijn werkkamer.
De stemmen van de wachtposten klonken op. De wacht die voor het huis stond had een scherpe afgebeten stem die als een mes door het huis sneed. De wacht achter het huis klonk als een echo die wegstierf, alsof hij had staan slapen en aldus het verplichte wachtwoord liet horen. Het leek wel of de lantaarns, toen ze naderden, de regen verjoegen die op dat moment toch zo hevig was dat de machine niet vooruit scheen te komen. Terwijl de schildwacht overgedienstig met een zeer grote zeildoeken paraplu kwam aanlopen, berustte de dame er al in dat de stortregen haar mamey-kleurige robe, die zij ongelukkigerwijs voor het eerst droeg, doorweekte en de Kolonel keurde de waterslierten, die van hem afliepen en zich tussen zijn tressen, medailles en metalen knopen door wrongen, geen blik waardig. Met zeer snelle, nerveuze passen ging ze de trap op van het middenportaal, terwijl de soldaat met soortgelijke passen in dit niet bestaande waterballet, dat we ‘de Jaargetijden’ zouden kunnen noemen, de mars van het paar volgde, maar tegelijkertijd moest hij de paraplu dragen. Baldovina, die was ontwaakt door de kreten van de wachtposten, ging naar de deur om haar ‘meesters’, zoals het bedienend personeel uit een soort familietrots nog steeds pleegt te zeggen, te begroeten. Ze keek de Kolonel en mevrouw Rialta aan en zei hun: - Hij heeft een heel slechte nacht gehad; hij is helemaal vol vlekken komen te zitten en door de astma kan hij niet slapen. Ik heb alles voor hem gedaan wat ik doen kon en nu slaapt hij. Maar het is een flinke jongen, want ik geloof dat als een van ons niet zou kunnen ademhalen, hij met schoenen zou gaan gooien en met stenen en met alles wat hem maar voor handen kwam. De Kolonel die haar gewoonlijk geamuseerd liet uitspreken, interrumpeerde haar en Baldovina moest een verhaal zonder eind dat net begonnen was weer inslikken. Gedrieën liepen ze naar het bed toe, maar alle sporen van die afschuwelijke momenten waren verdwenen. De
ademhaling had een rustig en regelmatig ritme en was krachtig genoeg. De vlekken waren verdwenen, alsof het Erinnyen waren geweest, slecht gekapte, zwarte zusters, die zich weer hadden teruggetrokken in hun verre grotten. Ze vroegen Baldovina hoe ze die klassieke resultaten had kunnen boeken en toen ze hun de alcohol-massage bij kaarslicht onthulde en haar geloof dat de was die vlekken had kunnen bedekken en sluiten, ontmoette ze in plaats van het enthousiasme dat zij meende met haar behandeling van de zieke verdiend te hebben een benauwend en onverbiddelijk stilzwijgen.
Toen zij zich terugtrokken besloten de Kolonel en zijn echtgenote dat het louter en alleen een wonder was dat de jongen nog leefde. De Kolonel perste zijn dunne lippen, die zijn Engelse afkomst van moeders zijde verraadden, nog steviger op elkaar. Mevrouw verzekerde dat ze morgen naar het altaar van Sante Flora zou gaan om kaarsen te ontsteken en aalmoezen te schenken en dat zij met het nonnetje over het gebeurde zou spreken.
Reeds bliezen ze in het kampement met de reveille de kaarsen uit: de ochtend die we te zien kregen was die waarop alle dieren de Ark verlieten om in de verlichte aarde door te dringen. José Cemí verliet in zijn hansop zijn kamer om naar de woonkamer te gaan. Zijn zusje dat achter een gordijn stond, schoof dit plotseling opzij en zei plagerig en met een opgestoken wijsvingertje tegen hem:
Het metalen geschal van de reveille leek hem voort te bewegen naar het midden van de woonkamer. Op diezelfde ogenblikken viel een straal van stoffig licht door de sepia-blauwe blinden en begon door zijn haar te spelen.
Mevrouw Rialta en haar moeder spraken fluisterend over het geheim van de dubbele eierkoeken. Mevrouw Augusta - de grootmoeder - geboren in Matanzas en verknocht aan haar romige zelfgemaakte zoetigheden, zei altijd: - ik zou de eierkoeken ‘dubbele zonvogel’ willen noemen. Haar blauwe jurk ging ten onder in de overvloed van kantwerk waartussen zij iets zocht dat op een blauwe tuniek moest worden gedragen. Tenslotte besloot zij tot iets dat ze ‘eenvoudig’ noemde: kant die ook blauw was en die hetzelfde effect had als die luxe poppen die door de fabrikanten worden uitgedost als palfreniers, waardoor de opzichtigheid van de roze, porseleinen huid van wangen en nagels des te beter uitkomt. Op dat moment liep Juan Izquierdo langs. Het was de derde dag van de week en daardoor zagen zijn witte kledij en zijn witte wambuis er uit als de onheilspellende optelsom van enkele overblijfselen van zijn gastronomisch kunstenaarschap. - Ach, wat, zei hij, wat weet men vandaag de dag van eierkoeken? Ze worden gepresenteerd op dienblad van hard en loodzwaar kristal en zijn zo groot als olifantsoren. Eierkoeken zijn een delicatesse, de kok verwerft de lof van de fijnproever, die ze keurt met drie of vier subtiele hapjes, die echter gevolgd worden door een goedkeurend gebaar dat veeleer bestaat uit een zorgvuldig gekozen oogbeweging dan uit prijzende woorden, die meer passen bij een stoofschotel of bij empanadas. Toen hij dit gezegd had, haastte hij zich naar
| |
| |
de keuken, maar zijn langgerekte dubbelzinnige halfbloedlettergrepen bleven, gestuwd door het hoge alcoholgehalte van landerige druiven, dreigen. De vrouwen betrachtten een lange stilte om de verstoring en de verwarring van zich af te zetten en gingen vervolgens over tot andere tere onderwerpen van gesprek, zoals het kantkloswerk van Maurie Monnier, dat mevrouw Rialta in een Frans tijdschrift had gezien. - Stel je eens voor, Mamá, zei ze - het zijn kanten werkstukken die zijn geïnspireerd op gedichten van de beste Franse dichters, waarmee deze eigentijdse textielkunstenares probeert zich te onderscheiden van de traditionele Franse kant, zoals die van Chancilly of Mechelen, opdat in onze tijd en rondom ons een andere soort weefkunst ontstaat. Ik vind dat verschrikkelijk, net of ze de kanarie een injectie geven tegen hondsdolheid of slakken op stal zetten om ze met ‘chartreuse’ te kleuren. In deze zaken gaf mevrouw Rialta, voortdrijvende op de stroom van een zeshonderdjarige traditie, onweerlegbare meningen weer, die leken op de onherroepbare vonnissen van het Hof van Kassatie. Mevrouw Augusta die altijd in vergelijkingen sprak, zei: - Het kantweefsel is als een spiegel, gemaakt door handen die jong konden zijn geweest toen wij geboren werden, een spiegel die ons steeds weer vóórkomt als een boodschap of als een eeuwenoude resolutie, als uitgebreide hedendaagse bewerkingen van landschappen, verbonden aan den beginne, waarvan het nog steeds een ongerept overblijfsel is. Die stumpers van tegenwoordig willen als een avondjurk met een stuk familiekant versieren eenzelfde gevoel krijgen als wanneer ze een gedicht van Frederik Urbach lezen. In hetzelfde tijschrift dat je noemde, ging ze met een ondeugend lachje verder, las ik dat verliefden in de middeleeuwen voor het hoogtepunt van hun liefdesspel, ondanks de hinderlijke aanwezigheid van stekels en insecten, de tuin verkozen boven de bijna altijd vochtige stromatras.
Wat een onzin, besloot ze buiten adem van het lange praten, alsof ze in een huis met zulke tuinen, die vaak zo bijzonder waren aangelegd, eenvoudige boeren stromatrassen zouden hebben.
Hoewel het te wijten was geweest aan de kwalijke producten van het distilleertoetsel van Salleron, was geen van beide vrouwen het onbeschofte optreden van Juan Izquierdo vergeten. Mevrouw Augusta kon het voorval niet vergeten omdat ze zelfs op haar leeftijd nog trots was op haar afkomst van suikerplanters. Zoals de vorsten van Georgië vanaf hun geboorte de adelaars van het familiewapen in hun borst gebrand droegen, zo voelde zij zich verplicht, omdat ze uit Matanzas kwam, een expert te zijn op het gebied van zoete sauzen en gebak. José Cemí herinnerde zich wel hoe hij zich voelde als Aladdin op dagen dat zijn grootmoeder bij het opstaan zei: - Vandaag heb ik zin om eiervla te maken, niet zoals die tegewoordig wordt gegeten en die uit gaarkeukens lijkt te komen, maar zó dat hij het midden houdt tussen vla en pudding. Op die momenten draaide alles in het huis om de oude vrouw, zelfs de Kolonel gehoorzaamde haar en betoonde een vrome onderdanigheid. De oude dame leek dan op zo'n koningin die vroeger regentes was geweest en nu, jaren later, omdat de koning wapenfabrieken in Amsterdam of Liverpool moest bezoeken, haar oude voorrechten weer opnam en zich opnieuw koesterde in het vleiend gefluister van haar gepensioneerde bedienden. Zij vroeg welk schip de kaneel had aangevoerd, hield de specerij lange tijd onder haar neus, keurde met haar vingertoppen het maalsel, als iemand die de ouderdom van een perkament wil vaststellen, niet om te weten hoe oud het werk is dat het behelsde, maar om te weten hoe dik het is en hoe behendig de tand van het zwijn was geweest die het oppervlak ervan had geschaafd. Aan de vanille schonk ze nog meer zorg. Ze opende niet zomaar het flesje, maar liet een paar druppels op een zakdoek vallen en begon vervolgens in een onveranderlijke tempo, waarvan zij de maat aangaf, opnieuw te ruiken tot het bouquet van die bedwelmende essence begon te verbleken, en pas dan gaf ze haar oordeel over het karakter van de essence,
die kon worden opgenomen in het mengsel waarvan zij haar zoetigheden maakte, of ze gooide het flesje geopend tussen het onkruid in de tuin en verklaarde het voor onbeschaafd en onbruikbaar. Ik geloof dat ze met het weggooien van het open flesje aan een van haar geheime principes gehoorzaamde, volgens welke het ontoereikende en onvoltooide moest worden vernietigd, zodat degenen die zich met weinig tevreden stellen de rommel niet zouden oprapen om het tot zich te nemen. Ze draaide zich met een lieflijke gestrengheid om, een gebaar dat in zijn uiterste verfijning het best in overeenstemming leek te zijn met haar positie, en zei tegen de Kolonel: - maak de oven klaar om de soufflé te bakken, want het scheelt niet veel of we kunnen de Mont Blanc een snor geven, en ze lachte daarbij bijna onzichtbaar, waarbij zij liet doorschemeren dat iets heerlijks maken zoiets was als het huis tot zijn opperste heerlijkheid brengen. - De eieren moeten niet samen met de melk worden geklopt maar apart, en ze moeten als ze apart zijn opgeklopt - zo dat elk van de bestanddelen afzonderlijk rijst - worden samengevoegd, en dan moet je datgene wat van die twee dingen is gerezen bij elkaar doen. Daarna vertrouwde ze de som van haar verrukkingen aan het vuur toe en onder het wakend oog van Mevrouw Augusta werd het beslag langzaam heet en kreeg het meer substantie tot die krokant-gele voorwerpen ontstonden die zij gewoonlijk serveerde op borden met een donkere, rode bodem, een rood dat opdoemt uit de nacht. De nerveuze bevelen van de grootmoeder maakten dan plaats voor een overstoorbare onverschilligheid. Niets, geen lof, overdrijving, schouderklopje, bedelen en zeuren om het lekkers, niets scheen haar nog te interesseren en ze begon weer te praten met haar dochter. De één scheen te slapen; de ander sprak. Ieder in haar hoekje, zat de een kousen te stoppen en de ander te praten. Ging de een naar een andere kamer, alsof ze zich plotseling iets herinnerde dat ze moets halen,
dan had ze de ander bij de hand die liep te praten en te lachen om haar geheimzinnigheden.
Gezeten op een kist hoorde José Cemí de Shakespeariaanse monologen aan van de mulat Juan Izquierdo, de onderwijl reepjes zwoerd in de koekepan gooide: - Dat een kok van mijn stand, bedreven in de kookkunst van vijf landen, nou toch soldaat moet zijn en dienstknecht in het huis van de Opperbevelhebber. Ik geef toe, hij is een Opperbevelhebber die volgens de strategen van West-Point de enige Cubaan is die honderdduizend man kan aanvoeren, maar dat neemt niet weg, dat ik gestoofd lam had toebereiden op vijf manieren meer dan Campos, die kok was bij Marie-Cristine. Dat ik hier temidden van vochtige strokleurige kolen moet dienen met mijn wambuis vol vetvlekken en mijn financiële tekorten die door de neef van de Opper moeten worden aangevuld, terwijl ik mijn kunst geleerd heb bij de verheven Chinees Luis Leng, die de kennis van de duizend jaar oude en verfijnde keuken paarde aan de heerlijkheid van een ‘confiture’, waartoe zijn traagheid de toevlucht nam in de Cubaanse Ambassade te Parijs en die daarna had gediend in North Carolina, veel gebak en kalkoenkuikenborst, en aan deze traditie verbind ik - zei hij met een tong, waarop de lettergrepen uiteenwaaierden en stukvielen omdat hij zwaar was van de alcohol - de trots van de Spaanse keuken en de wellust en de verrassingen van de Cubaanse, die wel Spaans lijkt, maar die in 1868 in opstand is gekomen. Dat een man van mijn kwaliteiten moet dienen, soldaat moet zijn, dat ik moet dienen... Terwijl hij de laatste woorden van deze monoloog prevelde, sneed hij met zijn Franse mes wat sappige bieslook klein voor het apéritief; het leek wel of hij weefsels doorsneed, maar zo slaperig was dat zijn hand een hele tijd in de hoogte bleef.
Toen mevrouw Rialta tot de keuken doordrong beval ze haar zoon met een bruusk gebaar weg te gaan. Die deed dat met drie argeloze sprongen. - Hoe staat het met de quimbombó? zei ze om er onmiddellijk het antwoord op te geven: - Nou, laten we eens kijken hoe het gaat. Alvorens het gerecht te proeven ging ze met haar wijs- en middelvinger over de geboende pannen die glommen als Egyptische spiegels. De
| |
| |
ogen van de mulat schoten vonken en begonnen woedend in hun kassen rond te draaien. Toen ging ze naar de pan met quimbombó en zei tegen Juan Izquierdo: - Hoe haal je het in je hoofd om verse én Chinese garnalen over de groente te doen? Izquierdo die aan zijn neus stond te trekken en hem snoot alsof het een echte trombone was, antwoordde haar: - Mevrouw de Chinese garnaal is om de dikte en het aroma van de saus te verhogen, terwijl de verse is als bananeschijfjes of kuikendijen, die ze in sommige huizen ook bij de quimbombó doen; daarmee geef je een exotische, kruidige smaak aan het gerecht. - Zoveel verwaandheid, zei mevrouw Rialta, past niet bij sommige creoolse gerechten. De mulat, op het toppunt gekomen van zijn ingedikte drift, greep het Franse mes bij de zachte bieslook weg en hief het als door een bliksemstraal getroffen omhoog. Zonder haar zelfbeheersing te verliezen, keek mevrouw Rialta hem strak aan en de mulat begon met een opgeblazen gezicht en met haren als die van een struikrover borden te wassen en aardappels te schillen.
Toen mevrouw Rialta de keuken verliet zag ze haar moeder. Ze vertelde haar wat er was gebeurd en terwijl ze het vertelde trilde haar stem een beetje. - Neem wat Valeriaan, zei mevrouw Augusta, zo mogelijk nog nerveuzer dan Rialta. - Het is ongehoord, hij doorbreekt alle conventies. Ik heb altijd al gedacht dat het een boerekinkel was, een drankzuchtige mulat. Als de Kolonel komt vertel je het hem meteen. Bovendien, besloot ze vastberaden, vind ik dat zijn beroemde kookkunst er niet beter op wordt; onlangs verwarde hij een ‘sauce tartare’ met een ‘groene saus’ en hij vult kalkoenkuiken jammerlijk met mandarijn of aardbeien. Laat hij maar weggaan, hij bederft het eten, de dronkelap, en hij gedraagt zich eerder verwaand en geslepen dan nuttig of vrolijk.
De Kolonel kwam naderbij en neuriede enkele maten uit ‘Het vrolijk weeutje’: - 's avonds ga ik altijd naar Maxime's, waarbij hij leek op een van die bourgeois figuren van het schilderij ‘Can-Can’ van Seurat. In zijn linker hand droeg hij een uitzonderlijke Castiliaanse meloen. Het eigeel van de meloen stak scherp af tegen het olijfgroen van zijn uniform Om de zwaarte van de vrucht te onderbreken gooide hij hem telkens even op en dan leek de meloen kwispelend tot leven te komen. Als zoon van een Baskische vader - een ernstig en vlijtig man, een smulpaap en, na de dood van zijn vrouw, dochter van Engelsen, een wanhopig man - genoot de Kolonel met volle teugen van de eerste twintig jaar van de republiek. Op de Universiteit noemden ze hem ‘het trompettertje van het Hongaarse woud’ vanwege de prikkelende lichtvoetigheid van zijn sportieve soldatenliedjes. De drie en dertig jaren die zijn leven omvatte werden gekenmerkt door een luchthartige strengheid, waarbij het leek of hij zijn echtgenote en zijn drie kinderen voortstuwde over de paden van zijn vastberadenheid, waar alles bereikt werd met vreugde, helderheid en geheime kracht. De meloen die hij bij zich had was een van de stralendste symbolen voor een van zijn ronde, overvolle dagen. Hij stak snel over naar zijn huis om de ceremoniële groenten en op- of aanmerkingen over zijn last niet te hoeven beantwoorden. Vervolgens wendde hij zijn schreden in de richting van de eetkamer, legde de Castiliaanse meloen op tafel en sneed met zijn jachtmes een opening in de vrucht. Daarna begon hij met een soeplepel wat hij noemde de ‘droesem’ eruit te scheppen, de ‘de gisting’, waarbij een grote hoeveelheid draden en pitten uit de schatkamer van de meloen op een stuk krant werd uitgestort. Toen de vrucht schoon was en geurig geel, begon hij hem met de grote lepel te vullen met stukjes ijs, terwijl de natuurlijke frisheid van het aroma van de vrucht heel
de eetkamer in haar ban kreeg. Op dat moment kwam mevrouw Rialta binnen en deed hem bijna fluisterend verslag van wat er was voorgevallen met de mulat Izquierdo, de kok met het witte wambuis en de blinkend zilveren horlogeketting. Zonder zijn goede humeur te verliezen en zonder zich door het verhaal te laten opwinden, ging hij naar de keuken. Daar zette Izquierdo, hiëratisch als een Perzische pannenkoopman, de koekepan op het fornuis. Toen hij de Kolonel opmerkte verschoten zijn wangen van kleur: er werden hem vier oorvijgen verstrekt met het geluid van rubber handschoenen, speciaal gemaakt voor koperen wangschaaltjes. - Niet doen, Kolonel. Niet doen, Kolonel, herhaalde de mulat, terwijl zijn gezicht, dat veranderd was in een spijer, tranen begon te lozen uit zijn oren en zijn mond, waarbij nog een vergeten straaltje over zijn neus liep. - Maak dat je wegkomt, nu, onmiddellijk, hoorde hij de Kolonel zeggen, terwijl die hem de zwarte nacht wees die door de schildwacht achter het huis werd ondersteund. Izquierdo trok zijn jas aan die nog minder wit was dan zijn wambuis en vertrok. Toen hij de schildwacht passeerde probeerde hij zich te verbergen, als iemand die een schip verlaat, of als iemand die de dag na de verhuizing zijn oude huis bezoekt. Het gezicht van de mulat, week van de tranen, had bij zijn verdwijnen een verandering ondergaan in de weke vochtigheid van de nacht.
Er werden nieuwe koks geprobeerd. Zonder succes. Teleurgesteld stonden ze van tafel op en hadden geen zin meer om naar het strand te gaan. De Galliciër Zoar, aanbevolen door mevrouw Augusta, faalde toen hij gestoofde groente op tafel zette die verkoold was tot kristalletjes uit het tertiair. Ook Truni, die op aanraden van mevrouw Rialta de keuken zeer snel doorliep omdat ze een macramé-werkje wilde afmaken, mislukte en vergiste zich in de hoeveelheden van de vervangende gerechten, zoals gebakken eieren, en omdat ze bang was voor vetspetters in haar oog bakte ze ze in gefilterd water. Op het etiket van het merk begroette Chamberlain Pasteur. De nieuwe kok die voortdurend bang was dat hij zou worden ontslagen en wiens zwarte ogen slechts spoken zagen als er een gerecht mislukt was. En die bij elke mislukking uitriep: - Zo hebben ze het mij geleerd; die andere mensen vonden het lekker, zo. Het werd ongezellig in het huis. Na de middag welde er een eenzaamheid op uit het huis, als de traan die vloeit van de ogen van de geit in zijn mond. Het was de herinnering aan de onaangename gebeurtenissen, waar niemand over sprak, maar die in de grond onder het huis voortwoekerde. De traan van de geit, van de ogen naar de mond. Het week geworden gelaat van de mulat waarop de regen viel; de regen die het gelaat van de zondaars week maakt en een nacht vult vol akelige dampen die het mes verkilt en die de schildwacht dwingt zich de hele nacht in dekens te hullen, of die de Galliciër Zoar wel honderd keer dwong om op te staan om de roman te sluiten, terwijl diezelfde kou het hem weer deed vergeten.
Bij de familieperikelen kwam nog de botte ongerijmdheid van de vader van de Kolonel, die nu ook nog aan de telefoon was. Hij belde vanuit de herinnering, vanuit de suikerrietvelden aan de overzijde van de rivier, om ze uit te nodigen voor één van de feestpartijen in zijn huis, hetgeen hij met een spottend ondertoontje van sissende mestiezen ‘een familiefeessie’ placht te noemen.
Hij nodigde dan alle verwanten uit die zijn geheugen hem influisterde en poogde ook de nieuwste takken van de familieboom in te palmen. Heel het jaar door was hij in zichzelf gekeerd en concentreerde hij zich, maar op die dag mobiliseerde hij al zijn welsprekendheid, zijn anecdotes, alsof ook hij genoegen schepte in deze schijngestalte die hij eens per jaar aannam. Het ging niet om de een of andere herdenking, een naamdag of een door de kalender voorgeschreven dag. Het was een dag zonder datum, zonder naam, zonder teken. Hij verzamelde in alle stilte geconfijte vruchten en amandelen, hammen zoals die in Salamanca worden geconserveerd, vruchten die in die tijd van het jaar rijp waren, Oostenrijks gebak, likeuren uit kelders zo oud als die van de ruïnes van Pompeï, ingedikt tot siroop, of wijnen zo oud dat, als men een druppel ervan op zijn zakdoek liet vallen, het kon gebeuren dat die de eigenschap kreeg van de doek waarmee Marius zich het zweet van het voorhoofd wiste op de ruïnes van Carthago. Hazelnoten die, geconfiltuurd, veranderden in kristallen, die tegen het licht doorzichtig werden; geglazuurde ananas, gesneden in stukjes ter grootte van een wijsvinger; Braziliaanse kokosnoten die, kleingehakt
| |
| |
tot kruimels en overgoten met orchideeënwijn, zeer koppig bleken te zijn. Temidden van die met uiterste zorg gerangschikte snoeperijen, stond hier en daar een speciaal gerecht van het huis. Dit jaar schoot hij de respectabelste en oudste familieleden een voor een aan en liet zich ontvallen: - Dit jaar heb ik parelhoen ‘à la romana’. U moet weten, vervolgde hij op waardige zelfverzekerde toon, dat de veroveraars ‘parelhoen’ zeiden tegen wat wij tegenwoordig ‘guinea’ noemen. Ik bereid het toe - en het leek wel of hij een van de parelhoenders in zijn handen had - met verschillende soorten honing; dat gebeurt zo zorgvuldig dat noch het hoen, noch Uw verhemelte zich zullen willen beklagen over dit gebraad en men na het genoegen ervan gesmaakt te hebben de adeldom van mijn behandeling slechts kan bevestigen, want honing wordt met veel zorg verworven. Het is de honing van de blauwe bloem van het Pijnbomenbos bij de Rivier, door bijen tot een Grieks puntdicht bewerkt. Daarginds gaat een schaal rond met hoenderborst ‘à la Virginia’ maar U weet wel, vervolgde hij zijn verhaal tot een toebehoorder die er niet helemaal bij was, dat men daar, waar de Engelsen in de onafhankelijkheidsoorlog zoveel ellende hebben gehad, geen hoenders heeft. Wij, besloot hij plechtig zijn uiteenzetting, wij hebben hoenders en honing. Dus kunnen we ook parelhoen ‘à la romana’ krijgen. Hoe vindt U de naam? - vroeg hij op minzame toon omdat hij dacht dat hij nog steeds tegen iemand stond te praten.
- Van de Resolución zie ik af, placht hij met een verbazingwekkend kort afgemeten schaterlach te zeggen. Hij bedoelde de plantage die hij in Santa Clara had. - Maar mijn ‘familiefeessie’ bereid ik zelf toe. Sterk, onverzadigbaar en zwijgzaam werd hij welbespraakt op die dag waarvan niemand wist wanneer hij komen zou, maar die opkwam als een komeet; hij had ze soms met een tussenpoos van twee weken georganiseerd, maar er waren ook wel eens vijf jaren voorbijgegaan zonder dat hij ook maar over de mogelijkheid sprak van een datum- en naamloze feestdag. Als hij zich had teruggetrokken in zijn trotse, gedrongen gestalte bewoog de Bask zich alsof hij bestond uit stenen en zand. Mevrouw Rialta's broer, die vanwege zijn eigenaardige karakter nu al in deze roman geïntroduceerd moet worden, zei over hem op zijn lispelende manier: - Hij is als bier dat krachteloos wordt als je de kurk eraf haalt. Toch, alsof hij de spot wilde drijven met het geheim van deze uitspraak, verloor hijzelf nooit de kracht; een teken dat hij onder Gods hoede was.
Het leek wel of in hem de adem zijn gewijde, primitieve functie van ‘flatus Dei’ herkreeg. Als hij niet sprak leek het of die adem als een witgouden springstof lag aan de voet van zijn bergen spierkracht en van zijn stamboomaderen. Elk eenvoudig woord dat hij sprak was als een groene loot aan deze mastiekboom van opgekropte adem. Maar op de dag van het familiefeest werd deze boom het centrum van de familie en in zijn schaduw bleek zijn vertelkunst een hoogtepunt te bereiken in woord en gebaar, alsof hij een voorstelling gaf volgens de aanwijzingen van de theologen betreffende het laatste feest van josafat.
- Toen ik nog jong was, in Bilbao, en weer en wind trotseerde, waren mijn spieren zo wakker als die van een gemsbok, zei hij. Op dat moment werd het eerste gerecht met stukje vers fruit rondgedeeld en hij stond op en begon elke schaal die de jongeren droegen met Portugese wijn te besproeien. - Het is de pure wijn, onderbrak hij zijn relaas, waar de Engelse Tories van houden en het is goed als wij ons van jongs af aan aan de Engelse smaak gewennen. Hij beëindigde zijn zin met een grijns die het midden hield tussen bespotting en hoogachting van de Engelse smaak, slikte een trosje dikke, blauwe druiven door, verhief zijn stem nog meer en door heel de ruimte hoorde men:
... wiens tand de twijg niet spaarde, al bevond die zich op Bacchus' voorhoofd, en des te meer in zijn wijngaard.
Lezama op oudere leeftijd.
- Ik was ‘carricolari’, ging hij verder en terwijl hij zijn verhaal weer oppakte, straalde hij de rust uit van iemand die zijn eigen leven vertelt, - want zo worden hardlopers in Bilbao genoemd. Op een keer naderde een optocht mijn huis om mij te vertellen dat de Belg Peter Lambert was aangekomen, die de snelste was van onze voormalige Nederlanden, en dat zij aan mij hadden gedacht om hem te verslaan. Met de vrolijke zekerheid van iemand die zijn ondergang tegemoet gaat besloot ik aan de wedstrijd deel te nemen. Die vermaledijde Belg liep als de gesmeerde bliksem. Ik ging bijna door de grond toen ik voelde hoe een paar lansvormig geslepen blikken, door trotse bewoners van Bilbao afgevuurd om mij weer zevenmijlslaarzen aan te trekken, mij prikkelden om opnieuw een sprintje in te zetten. Niettemin kwam de Belg als eerste op de plaats van bestemming aan. Vanaf dat ogenblik dacht ik erover weg te gaan, want het leek wel of ik met heel mijn ziel gebukt ging onder de schande dat ik ondanks de stekende blikken niet in staat was geweest het wonder te verrichten. Hij onderbrak zijn verhaal en riep uit:
- Nog een brijappel, Henriëtte, want zo heette zijn echtgenote. Langzaam lepelde hij het vruchtvlees eruit, stond op en verdeelde droge witte wijn over de schalen voor de volwassenen, waarop dezelfde vruchten prijken als welke de kinderen kregen. - Het is een zwaardere beproeving voor het verhemelte, voegde hij eraan toe, zeer zoet fruit met droge wijn. Ik let op jullie gezichten als je ervan proeft, zei hij nog, en trek daaruit mijn conclusie, want de meesten laten hun fruit met walging liggen.
- Nog een brijappel, Henriëtte, herhaalde hij, alsof zijn eetlust cyclisch was en de wetten volgde van het uurwerk van zijn spijsvertering.
- Toen ik in Cuba aankwma, zei hij met een onderbreking om zijn brijappel leeg te eten, raakte ik ongelukkigerwijze betrokken in de gelukkig al weer uit de mode geraakte discussie over de suprematie van de Spaanse of de Cubaanse vruchten. Mijn kwaadaardige opponent zei mij: - Wees niet zo naïef, alle wijnstokken van Spanje werden verwoest door de zwarte vlieg en om ze te vervangen hebben ze Amerikaanse zaden meegenomen en alle huidige druiven van Spanje, besloot hij genadeloos, stammen af van deze zaden. Na het aanhoren van deze apocalyptische grappen begon ik mij bevreesd te voelen. Elke nacht waanzinnige nachtmerries. Ik had het gevoel dat die vlieg
| |
| |
steeds groter werd in mijn maag en vervolgens langzaam slonk om via mijn lichaamskanalen op te stijgen. Wanneer hij klein werd maakte hij mij gek door in mijn verhemelte rond te vliegen, terwijl mijn kaken zo stevig op eklaar geklemd zaten dat ik hem niet kon uitspuwen. En zo iedere nacht, angst op angst. Ik dacht dat de zwarte vlieg langzaam maar zeker ook mijn wortels begon te vernietigen en dat ze mij zaad brachten, duizenden zaden, die via een trechter in mijn mond terecht kwamen. Op een dag vertrok ik heel vroeg in de morgen van ‘Resolución’; de bladeren lieten de dauw uit hun gootjes lopen en zelfs mijn botten schenen behagen te scheppen in de vochtigheid. De grote bladeren van de malanga leken een kindje te wiegen. Ik zag een toortsboom, die als een zeemossel te voorschijn kwam uit de schelpen van de morgenstond: hij zat vol gloeivormen. De gestadig rode bloemen van die boom, vermengd met het stekelig karakter van de tinten groen was voor mij als een onverwachte parabel in groen krijt, die mij begon in te wijden en diep in mijn ziel drong. Ik voelde hoe een droom zich hardnekkig bij mij aandiende en mij tenslotte overrompelde als nooit tevoren. Onder die rode en groene tinten lag een lam te slapen. De volmaaktheid van zijn droom, geleid door de geesten van het meer, strekte zich uit over heel het dal. Slaperig als ik was struikelde en viel ik en daardoor moest ik om mij heen kijken om een steunpunt te vinden. Het lam leek verstild onder de boom te dromen. Ik strekte mij uit tegen zijn buik die bewoog als wilde hij een weldadig ritme oproepen voor de golven van de droom. Ik heb de godganse dag liggen slapen en toen ik weerkeerde was de familie al bezig mij te achterhalen en ze probeerden de weg te volgen die ik was ingeslagen, maar alle sporen waren uitgewist.
- Nog een brijappel, Henriëtte, zei hij opnieuw en hij stak met een vermoeid gebaar zijn hand uit om afscheid te nemen van zijn gasten en de wassende januari-maan te begroeten.
Na het feest keerde de Kolonel terug in het kampement. Het was het uur dat de namiddag zich met rasse schreden overleverde aan een nachtelijke ondoordringbaarheid, die snel voortgaan verhinderde. Vlakbij huis zagen ze de mulat Juan Izquierdo, huilerig en dronken, half ongelukkig, half slecht en niet wetende welke van deze twee helften hij moest laten zien. Nerveus, en al haar waardigheid toevertrouwend aan de zeer hoge hakken van haar schoeisel, stapte mevrouw Rialta uit de auto. De mulat huilde als een spijer en de tranen liepen langs zijn oren, zijn ogen en zijn neus. Hij zag er somber en besluiteloos uit. Al gauw kwam de Kolonel er bij, klopte hem op zijn schouder en zei: - Morgen kom je koken en dan moet je eens van die eierkoeken zonder olifantsoren maken. Hij lachte luid, want hij was de situatie meester. De mulat snikte, liet zijn tranen nu de vrije loop, stamelde de excuses. Toen hij wegliep ontbrak alleen een gitaar om hem te begeleiden bij het wegdansen van zijn weeklacht en aanheffen van een loflied. Van achter de blinden die, zoals de Kolonel het noemde, haar spionnen waren, had mevrouw Augusta de spontane planmatigheid van het gebeurde gezien. Toen ze, nadat ze het vrolijke gekraak van de trapeden had gehoord, merkte de Kolonel, binnenkwam, raakte ze zo overstuur dat ze de militaire commando's uitkreet. - Geef acht, geef acht, schreeuwde ze, alsof ze onverwacht een koning moest verwelkomen, die vlak bij het kasteel een veldslag had geleverd zonder dat zijn bewoners er iets van gemerkt.
Vertaling: Diny Elsenaar-Pijpers
|
|