Diny Elsenaar-Pijpers
José Lezama Lima (1910-1920)
‘Ik lees Paradiso, langzaam maar zeker, met groeiende verbazing en blinde bewondering. Een ongelofelijke rijk bouwwerk van woorden; of liever, niet een gebouw, maar een wereld van bouwstijlen die voortdurend metamorfosen ondergaan. En ook: een wereld van tekens-geluiden die zich omvormen tot betekenissen...
Een wereld, waarin U de belofte gestand doet, die Sor Juana, Lugones en anderen aan het Spaans van Amerika deden.’
Octavio Paz.
José Lezama Lima is een van de vele beroemde auteurs die Latijns-Amerika de laatste decennia heeft voortgebracht. Zijn roem geldt echter meer het hermetische karakter van zijn werk dan de populariteit ervan. Jarenlang was hij het middelpunt van een groep artisten die meewerkten aan zijn tijdschrift Origenes. In dit tijdschrift - het beste dat er op artistiek gebied in die jaren in Latijns-Amerika verscheen - publiceert hij van 1948 tot 1956 de eerste hoofdstukken van zijn roman Paradiso. De volledige roman zal pas in 1966 verschijnen. Lezama voelt zich dichter en schrijft zijn roman min of meer ondanks zijn dichterschap.
Hoewel veel toegankelijker dan zijn poëzie, plaatst Paradiso de lezer voor heel wat lastige problemen. De taal is cryptisch en speels: de zinnen zijn lang en nemen steeds onverwachte wendingen, waardoor de lezer de draad kwijtraakt. Het is een labyrint vol spiegels, waarin grillig gevormde beelden te zien zijn, die de menselijke geest in heel zijn goddelijke schoonheid en met al zijn duivelse capriolen trachten weer te geven. Veel van wat Paradiso beschrijft heeft een autobiografisch karakter en is een synthese van de innerlijke wereld van de auteur en de wereld die hem omgeeft.
Voortgekomen uit een familie van ‘criollos’, portretteert Lezama het leven van de gegoede blanke bevolking van Havanna. Zijn vader - en ook de vader uit het boek - had een hoge militaire positie en stierf zeer jong, op 33-jarige leeftijd, aan wat men binnen de familie een ‘onnozele longontsteking’ noemde. De kleine José was toen een jaar of acht en heeft dit verlies waarschijnlijk slecht verwerkt. In zijn poëzie en in zijn roman krijgt de vader de afmetingen van een Jupiter, groot maar afwezig. José wordt door een familie, die dan nog slechts uit vrouwen lijkt te bestaan, in de watten gelegd en met alle mogelijke zorg omringd. De zoon, en zeker de enige zoon, heeft in de Cubaanse familie een prinselijke positie. In het geval van José Lezama Lima komt daar nog bij dat hij de enige mannelijke afstammeling is van de uit Baskenland geëmigreerde stamvader van de familie. Hij is astmatisch, waardoor hij het normale ritme van het gezin niet kan volgen. 's Nachts, als de astma minder hevig is, leest hij veel.
Alle voorwaarden voor een egocentrisch en narcistisch mens lijken aanwezig. Daarbij beschikt José Lezama over een bijna granzeloos geheugen: alles wat hij leest onthoudt hij en tijdens de praatuurtjes en de tafelgesprekken pronkt hij met citaten uit klassieke werken en religieuze bronnen. De moderne literatuur wordt evenmin overgeslagen. Gedichten en redevoeringen van Marti, de grote Cubaanse vrijheidsheld uit de vorige eeuw, genieten de voorkeur bij declamaties in de familiekring. Binnen zijn land, Cuba, en zijn omgeving, Havanna, blijft hij de nest-warmte van het ouderlijk huis en van de moeder voelen. Voor hem is dit de bron van zijn dichterschap. ‘Het enige dat in dit leven eeuwig is, is de moeder’ schrijft hij (op 8-5-1966) aan zijn petekind. ‘Zij is als de geheime bron van een rivier. Onze moeder is heel ons leven bij ons’ Een enkele keer droomt hij een verblijf in het buitenland, maar een reële poging tot emigratie heeft hij toch niet ondernomen. Zo werd hij een van de weinige Latijns-Amerikaanse auteurs die niet in ballingschap schrijven.
Het scheppend werk van Lezama kan worden verdeeld in poëzie en proza. Deze verdeling is niet helemaal terecht en suggereert een breuk die er in werkelijkheid niet is. Lezama gaat uit van het begrip ‘poièsis’, de scheppende kracht van de adem die woorden vormt. Zelf schrijft hij in een brief aan Cintio Vitier:
Zij verandert zichzelf, de poëzie, in een substantie die zo reëel is en zo verslindend, dat we haar in alles om ons heen tegenkomen. En het is niet het meedrijven op de stroom, het is niet de poëzie van het impressionistische licht, maar de verwerkelijking van een lichaam dat zich tot vijand maakt en dat vanuit een standpunt naar ons kijkt. En toch bewerkstelligt elke stap binnen deze vijandschap een stèle, ofwel een onuitsprekelijke verbondenheid.
(Geciteerd door C. Vitier, Lo cubano en la poesîa, p. 444)
Al zijn poëzie draagt Lezama op aan zijn moeder, Rosa Lima de Lezama, de vrouw die hem het leven schonk en die tot haar dood, in 1964, voor hem heeft gezorgd. Haar dood was de grootste ramp die de dichter kon overkomen. Jaren later schrijft hij in zijn brieven nog steeds hoezeer hij haar mist: ‘Ik stuur je een gedicht dat ik voor Mamá maakte. Het werd ingegeven door een nachtelijke visioen...’ (augustus 1971) en: ‘de dood van Mamá heeft me voor altijd gebroken en ik voel mij vermoeid’ (december 1971). María Luisa, een vroegere vriendin van zijn zuster, neemt na hun huwelijk in 1964 de zorg voor de dichter op zich. Pas dan publiceert hij zijn roman Paradiso, waar velen al naar hadden uitgekeken. Vóór de Revolutie was het niet mogelijk geweest een dergelijk omvangrijk werk te publiceren, omdat de schrijver de benodigde financiën niet had. Na de Revolutie heeft hij toch nog gewacht, waarschijnlijk om zijn moeder niet te confronteren met de, voor Zuid-Amerika, schokkende hoofdstukken die handelen over homosexuele liefde. Trouwens, ook de Cubaanse uitgevers hadden er moeite mee en hebben lang geaarzeld alvorens dit werk uit te geven.
De titel, Paradiso, ontleend aan het derde deel van de Divina Comedia, verwijst naar Cuba, waarvan de oorspronkelijke naam, Coay-Bay, ook paradijs betekent. Waarom het boek Paradiso heet, wordt niet onmiddellijk duidelijk. Als we aan Dante moeten denken, dan lijkt een titel als Inferno veel toepasselijker. Cuba, hoewel het de omgeving is waarin de personages van de roman zijn geplaatst, is op zich niet voldoende betekenisvol in de roman aanwezig om te kunnen zeggen dat Paradiso over Cuba gaat. Waarover het boek wel gaat?
Zelf zegt Lezama in één van zijn brieven dat Paradiso nog het meest lijkt op een Cubaanse Wilhelm Meister (brief aan Carlos M. Luis, 15-8-66) Maar: Goethe schreef zijn werk op 19-jarige leeftijd. Lezama is tweemaal zo oud als hij aan zijn roman begint en driemaal zo oud als Paradiso gepubliceerd wordt. In Paradiso wordt o.a. de ontwikkeling van de schrijver als scheppend individu geschetst. Dit gaat gepaard met zeer