Bzzlletin. Jaargang 9
(1980-1981)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Francisco de Quevedo y Villegas
| |
De droom van het laatste oordeelAan de graaf van Lemos, presidente van las IndiasGa naar eind1. Homerus zegt, dat de dromen van Jupiter komen, dat hij ze stuurt, en elders, dat we ze moeten geloven. Zo is het, als het om belangrijke of religieuze dingen gaat, of als de dromer een koning of machtig man is, af te gaan op deze verzen van de achtenswaardige en zeer geleerde Propertius:
Nec tu sperne piis venientia somnia portis:
Quum pia venerunt somnia, pondus habent.Ga naar eind2.
Ik begin hierover, omdat ik de droom die ik onlangs had, toen ik boven het boek van de zalige HippolytusGa naar eind3., over het einde van de wereld en de wederkomst van Christus, in slaap gevallen was, zie als een teken des hemels. Door dat boek droomde ik dat ik het Laatste Oordeel gadesloeg. En al is het moeilijk te geloven dat in het huis van een dichter (zelfs in een droom) enige oordeelskracht kan heersen, ik was echt bij mijn verstand, om de reden die Claudianus in zijn voorwoord bij het tweede boek van De raptu Proserpinae aangeeft, als hij zegt dat alle dieren 's nachts in hun droom bij wijze van schaduw terugzien wat zij overdag hebben meegemaakt. En Petronius Arbiter zegt:
Et canis in somnis leporis vestigia latratGa naar eind4..
En, over rechters:
Et pavido cernit inclusum corde tribunalGa naar eind5..
Welnu, het scheen mij toe een jongeling te zien die door de lucht zweefde en zo hard op zijn bazuin blies, dat zijn mooie gezicht er gedeeltelijk door werd misvormd. Het geluid vond weerklank in de groeven, bij de doden, want terstond begon de hele aarde te beven om de gebeenten de gelegenheid te geven elkaar te zoeken. Er verstreek een wijle, zij het een korte. Toen zag ik de voormalige soldaten en kapiteins verhit uit hun graf komen, omdat zij meenden dat het om een oorlogssignaal ging. De gierigaards kwamen in angstige spanning te voorschijn, omdat zij vreesden voor een overval. De nietsnutten en brassers brachten het toch zo schrille geluid in verband met een dans- of jachtpartij. Dat alles las ik op de gezichten, maar kennelijk was niemand doordrongen van de ware aard van het geluid. Vervolgens merkte ik hoe sommige zielen uit afschuw en andere uit angst hun oude lijf ontvluchtten: hier ontbrak een arm, daar een oog. Ik moest lachen om zo'n bonte verzameling en bewonderde de Voorzienigheid, want niemand trok per ongeluk de benen of armen van zijn buurman aan, al lag alles door elkaar. Op een enkel kerkhof waren zo te zien hoofden verwisseld en ik zag een klerk wie de ziel niet goed paste en die, om er van af te zijn, beweerde dat het de zijne niet was. Later, toen iedereen wist dat het om de dag des oordeels ging, was te zien hoe ontuchtigen hun ogen ontvluchtten, omdat ze liever geen getuigen tegen zich voor de rechter brachten. Om de zelfde reden ontvluchtten de roddelaars hun tong. De dieven en moordenaars renden de benen uit hun lijf om van hun eigen handen verlost te zijn. Toen ik opzij keek, zag ik hoe een gierigaard iemand anders (die gebalsemd was en, omdat zijn ingewanden nog nergens te bekennen waren, niet kon antwoorden) vroeg of de beurzen die hij begraven had niet ook te voorschijn zouden komen, als toch alle begravenen die dag verrezen. Ik zou gelachen hebben, als ik niet was verstard bij de aanblik van een zwerm klerken die op de vlucht was voor hun oren, omdat ze verschoond wilden blijven van wat ze verwachtten te horen. Maar alleen de weinigen die wegens diefstal waren berecht, waren hun oren kwijt: de meesten abusievelijk niet. Het gruwelijkst vond ik echter de twee of drie kooplieden die hun zielen verkeerd om hadden aangetrokken en hun vijf zintuigen droegen aan de nagels van hun rechterhand. Ik stond dit alles vanaf een heuvel te bekijken, toen ik onder me hoorde roepen dat ik moest maken dat ik wegkwam. Dat had ik nog niet gedaan, of een gezelschap mooie vrouwen begon het hoofd uit de grond te steken en betichtte me van grofheid en onbeleefheid, omdat ik niet meer respect voor de dames had gehad. Want zelfs in de hel behouden die hun dwaasheid. Ze kwamen heel opgewekt te voorschijn, omdat ze | |
[pagina 75]
| |
zich naakt en welgeschapen wisten onder al die blikken. Toen ze echter hoorden dat het om de dag der wrake ging en dat hun schoonheid heimelijk tegen hen pleitte, werd hun gang naar de vallei trager. Eén vrouw, die zeven maal getrouwd was geweest, zocht uitvluchten voor al haar mannen. Een ander, die een openbare hoer was geweest, zei, in een poging om niet naar de vallei te hoeven, dat ze haar kiezen en een van haar wenkbrauwen vergeten was, keerde om, weigerde verder te gaan; maar tenslotte kwam zij toch in het zicht van het theater. Daar waren zoveel lieden die zij mede in het bederf had gestort en die naar haar wezen en schreeuwden, dat ze wilde wegkruipen tussen een groep gerechtsdienaren, omdat het haar toescheen dat die zelfs op zo'n dag niet meetelden. Ik werd afgeleid door een enorm tumult bij een rivieroever. Het werd veroorzaakt door een menigte die iemand nazat, een arts, naar ik later, tijdens het vonnis, vernam. Hij had ze voortijdig om zeep geholpen, daarom eisten ze zijn berechting en duwden hem uiteindelijk met geweld voor de troon. Links van mij hoorde ik een geluid alsof er iemand zwom en ik zag een rechter midden in een beek zijn handen staan wassen, niet één maal, maar vele malen. Ik liep erheen en vroeg waarom hij zich almaar waste, en hij zei dat hij zich in zijn leven vaak had laten lijmen en dat hij nu niet kleverig en wel voor het hoogste gerecht wilde verschijnen. Een legioen duivelsGa naar eind6., gewapend met zwepen, stokken en ander ranseltuig, joeg een troep kasteleins, snijders en schoenmakers voor zich uit, die van angst weigerden te luisteren, want nu ze uit de dood waren opgewekt, bleven ze liever in hun graf. Op de weg waarlangs zij gingen stak bij het horen van het kabaal een advocaat zijn hoofd uit de grond en vroeg waarheen zij gingen. Zij antwoordden: ‘Naar het rechtvaardig oordeel GodsGa naar eind7.; het moment is daar.’ Waarop de advocaat dieper wegkroop dan tevoren en zei: ‘Die wandeling kan ik me besparen. Straks moet ik ongetwijfeld nog verder naar beneden.’ Eén kastelein had het zo te kwaad, dat hij bij iedere stap dreigde ineen te storten en ik meende een duivel te horen zeggen: ‘Dat je zweet, is tot daaraan toe; als je het ons maar niet als wijn verkoopt.’ Een ondermaatse snijder, met een rond gezicht, een ruige baard en nog ruigere manieren, zei steeds: ‘Wat zou ik hebben kunnen stelen, als ik altijd doodging van de honger?’ Toen de anderen merkten, dat hij ontkende een dief te zijn geweest, zeiden ze dat hij niet zo minachtend over z'n vak moest doen. Ze stuitten op een stuk of wat struikrovers en manteldieven, die elkaar ontliepen; de duivels rekenden hen in met de woorden dat ze best tot de snijders konden worden gerekend, daar ze op hun manier het zelfde vak in het wildGa naar eind8. uitoefenden. Dat gaf geharrewar, want beide groepen vonden het beledigend om met de andere op te trekken, maar tenslotte kwamen ze gezamenlijk in de vallei aan. Na hen arriveerde de waanzin, in vol ornaat, belichaamd door dichters, muzikanten, verliefde dwepers en blaaskaken, die zich geenszins bij die dag betrokken voelden. Ze gingen opzij staan, bij de beulen, de joden en de filosofen, en toen zij de Pauzen op hun troon zagen, riepen ze tegelijk:Ga naar eind9.: ‘Die gebruikten hun neus beter dan wij, want wij hebben met een neus van tien el nog niet geroken wat we onder handen hadden.’ Twee of drie procureurs telden hun gezichten en schrokken van het overschot, want ze hadden steeds een ander opgezet. Tenslotte zag ik hoe iedereen werd gelast stil te zijn.Ga naar eind10. Dat gebeurde mede door een kerkdienaar met een pruik als een woeste ragebol. Hij stampte zo hard met zijn staf op de grond, dat zeker duizend kanunniken en een niet onaanzienlijk aantal proveniers, kosters en misdienaren toesnelden en zelfs een bisschop, een aartsbisschop en een inquisiteur, een krankzinnige drievuldigheid die zich uiteenreet om te zoeken naar een goed geweten dat misschien ergens rondslingerde, in afwachting van wie het paste. In de troon waren almacht en wonderbaarlijkheid verenigd. God was met zichzelf bekleed, stralend voor de verkorenen, toornig voor de verdoemden. Zon en sterren hingen aan zijn lippen; de wind was gaan liggen en zweeg; het water rustte binnen zijn oevers; de aarde hield haar adem in, uit bezorgdheid om haar kinderen. Hier en daar vloog iemand een ander aan, omdat hij hem met zijn voorbeeld op het slechte pad had gebracht. Allen peinsden hun hersens af, de rechtvaardigen hoe zij God moesten danken en moesten bidden voor hun zonden, de goddelozen hoe zij zich er uit moesten praten. De engelbewaarders gaven door hun manier van lopen en gelaatskleur te kennen wat zij moesten rapporteren over hun beschermelingen en de duivels bladerden in aanklachten en processtukken. Uiteindelijk stonden alle engelen binnen en alle duivels buiten. De tien geboden bewaakten de poort die zo nauw was, dat zelfs wie broodmager was van het strenge vasten er niet zonder brokken doorheen kwam. Aan de ene kant stonden de pest, de ongelukken en de kwellingen tegen de geneesheren te schreeuwen. De pest zei, dat zij weliswaar de stoot had gegeven tot de ziekte, maar dat de dokters tekenden voor de dood. De kwellingen zeiden, dat zij niemand op aarde zonder hún hulp in het graf hadden gekregen. En de ongelukken zeiden, dat al die keren dat iemand onder de zoden was gestopt, de geneesheren hun aandeel hadden geleverd. De beschuldigden klommen met papier en inkt op een verhoging en traden tijdens het voorlezen van de namen stuk voor stuk naar voren, luid zeggende: ‘Voor mij verscheen heden, de zoveelste van die en die maand, enz.’Ga naar eind11. Het verhoor begon met Adam en om te laten zien hoe nauw het recht luisterde, werd hij zo aan de tand gevoeld over een bepaalde appel, dat ik Judas hoorde zeggen: ‘Wat moet ik, die de Heer, het Lam Gods, heb verkocht, dan wel niet zeggen?’ Alle aartsvaders kwamen aan de beurt en daar was het Nieuwe Testament, gevolgd door de apostelen, die mèt de heilige Visser, op hun stoel aan Gods zijde gingen zitten. Maar er verscheen een duivel die zei: ‘Die daar heeft met de hele hand gewezen naar Hem die door de heilige Johannes slechts met één vinger werd aangeduid. Hij was het die Christus de klap gaf.’ De man velde zijn eigen vonnis en verdween in de keldergewelven van de wereld. Ik zag hoe enkele armen en koningen zonder onderscheid binnenkwamen en de koningen stootten zich aan hun kronen toen zij zagen dat die van de priesters onbelemmerd groeidenGa naar eind12.. Herodes en Pilatus staken hun hoofd boven de grond en herkenden in de rechter, zijn toorn, hoezeer ook met heerlijkheid omgeven. Pilatus zei: ‘Dat heb je ervan als je je laat leiden door Jodenvolk.’ En Herodes zei: ‘Ik kan onmogelijk naar de hemel; de onnozele kinderen in het voorgeborchte zouden mij al wantrouwen, na wat ik met die andere heb gedaan. Ik zal naar de hel moeten, per slot van rekening een vertrouwd adres.’ Op dat moment vertoonde zich een man met een dreigend voorkomen die zijn hand uitstak en zei: ‘Hier is mijn bewijs van meesterschap.’ Iedereen was verbaasd. De deurwachters vroegen wie hij was en hij antwoordde luid: ‘SchermmeesterGa naar eind13., en één van de vaardigste ter wereld.’ Hij haalde nog meer paperassen te voorschijn en zei dat het getuigenissen van zijn heldendaden waren. Hij hield ze niet goed vast, zodat ze op de grond vielen, en terstond snelden twee duivels en een gerechtsdienaar toe, maar hij was ze te vlug af. Een engel stak zijn arm uit om hem naar binnen te trekken, | |
[pagina 76]
| |
maar hij sprong achteruit, stak op zijn beurt zijn arm uit en zei: ‘Eén stoot en u bent er geweest; ik geef les in doden en kan best aanspraak maken op de naam Galenus. Het mankeert er maar aan dat wij, als echte dokters, op muildieren rijden. Als u mij op de proef wilt stellen, zal ik eens wat laten zien.’ Iedereen lachte, maar een zwartige duivel vroeg hem wat voor nieuws hij over zijn ziel had mee te delen. Ik weet niet wat ze hem allemaal vroegen, maar hij antwoordde dat hij tegen de vijanden van de ziel geen trucjes kende. Zij gelastten hem linea recta naar de hel te gaan, waarop hij antwoordde dat hij geen wiskundige was als ze dat dachten, hij wist niet wat linea recta was. Ze vertelden het hem en hij stortte zich in de diepte, met de woorden: ‘De volgende’. Na hem verschenen er enkele rentmeesters. Ze wilden verantwoording afleggen en gingen bepaald niet biddend te werk. Toen een duivel het kabaal hoorde, zei hij: ‘Dat zijn rentmeesters.’ Anderen zeiden. ‘Nee, hoor.’ Weer anderen: ‘Waarachtig, als dat woord ze niet te veel siert.’Ga naar eind14. Toen ze dat hoorden, waren ze zeer aangeslagen, nietttemin vroegen ze om een advocaat, waarop een duivel zei: ‘Neem Judas maar, de afvallige, die kent jullie methoden.’ Toen zij dat hoorden, wendden zij zich tot een andere duivel die handen te kort kwam om alle papieren te tekenen, en zeiden: ‘Laat die papieren toch. We spelen samen en houden het op het eeuwige vagevuur.’ De duivel, een goede speler, zei: ‘Aha, jullie willen spelen? Ik moet zeggen dat jullie kaarten niet best zijn.’ Hij liet zien hoe ze er voor stonden en toen zij dat zagen, stortten zij zich op de bonnefooi in de diepte. Maar zo'n gekrijs van gevierendeelden als nu opklonk achter de rug van een ongelukzalige pasteienbakker, was nooit eerder vernomen. Zij wilden van hem weten waar hij hun vlees had gelaten en hij bekende dat hij het in de pasteien had gestopt. Zij eisten al hun lichaamsdelen terug, uit welke maag hij ze ook moest halen. Hem werd gevraagd of hij gevonnist wilde worden en hij zei: ‘In Gods naam.’ De eerste tenlastelegging luidde ik weet niet hoeveel katten in plaats van hazen, botten in plaats van vlees, en afval van schapen, geiten, paarden en honden. Toen hij zag dat bewezen was dat in zijn pasteien meer dieren hadden gezeten dan op de ark van Noach - daar ontbraken immers de muizen en vliegen - draaide hij ze de rug toe en liet ze met de mond vol woorden staan. Hierna werden filosofen gevonnist en het was opmerkelijk hoe zij hun hersens afpijnigden om syllogismen tegen hun redding te bedenken. Nog opmerkelijker waren de dichters die van pure waanzin God wilden doen geloven dat hij Jupiter was en dat ze zijnentwege al hun werk hadden gemaakt. Vergilius kwam aanzetten met zijn Sicelides musae en zei dat het ging over de geboorte van Christus; maar er sprong een duivel naar voren, die ik weet niet wat zei over Maecenas en Octavia en dat hij duizend maal zijn eigen horentjes had aanbeden, die hij op deze grote feestdag zichtbaar droegGa naar eind15.. Tenslotte trad Orpheus naar voren om als oudste namens allen te spreken, maar hij moest opnieuw gaan proberen om uit de onderwereld te komen, en de anderen moesten meteen mee, dan kon hij de weg wijzen. Na hen klopte een gierigaard aan de poort en toen hem gevraagd werd wat hij wilde, zei hij dat de tien geboden iedereen tegenhielden die zich niet aan hen gehouden had. Hij kon echter wat dat houden betreft onmogelijk gezondigd hebben. Hij las het eerste gebod: ‘Gij zult God liefhebben boven alles’, en zei dat hij alles alleen maar had vastgehouden om God boven alles te kunnen liefhebben. Op het tweede gebod: ‘Gij zult Zijn naam niet ijdel gebruiken’, zei hij, dat hij dat alleen had gedaan als er grote belangen op het spel stonden, dus geenszins ijdel. Op: ‘Gij zult de zon- en feestdagen respecteren’ dat hij 's zondags en alle andere dagen niets anders had gedaan dan respecteren en houden wat hij had. Op: ‘Eert uw vader en moeder’, dat hij ze altijd de hoed had afgenomenGa naar eind16.. Op: ‘Gij zult niet doden’, dat hij om zich daaraan te houden niet at, want eten betekende de honger doden. Op: ‘Gij zult niet echtbreken’, dat alles wat geld kostte, geen betoog behoefde. Toen kwam het gebod om geen valse getuigenis af te leggen en de duivel zei: ‘Aha, vrek, nu heb ik je. Als je bekent valse getuigenissen te hebben afgelegd, ben je erbij, ontken je het, dan leg je tegenover de rechter een valse getuigenis af.’ De gierigaard werd kwaad en zei: ‘Als ik niet naar binnen kan, hoeven we ook geen tijd te verspillen.’ Want zelfs daar had hij moeite mee. Zijn leven pleitte tegen hem en hij werd gevoerd naar de plek die hij verdiende. Er kwam een troep dieven binnen van wie enkele gehangenen zich konden redden. Toen de klerken die vóór Mohammed, Luther en Judas stonden, zagen, dat zelfs dieven zalig konden worden, vatten zij zoveel moed, dat zij ineens ter berechting naar voren stapten, wat de duivels in een enorm gelach deed losbarsten. De engelbewaarders traden in actie en riepen om pleiters. De duivels begonnen met de aanklacht, die niet was gebaseerd op de processtukken over hun zonden, maar op de dossiers die zij zelf tijdens hun leven hadden aangelegd. Ten eerste zeiden ze: ‘Hun hoofdzonde, Heer, is dat zij klerk zijn geweest.’ Daarop riepen de klerken, in de veronderstelling dat zij iets konden verbergen, dat zij eenvoudige secretarissen waren geweest. De engelbewaarders begonnen hun pleidooi, dat eindigde met de woorden: ‘Zij zijn gedoopt en lid van de kerk.’ Veel meer ten hunne gunste hadden ze niet kunnen aanvoeren. Uiteindelijk konden slechts twee of drie zich redden, maar tegen de rest zeiden de duivels: ‘U hebt het begrepen.’ De duivels gaven hun een knipoog en zeiden dat ze beneden nodig waren om tegen bepaalde lieden te getuigen. Toen zij echter merkten dat de straf bij christenen harder uitviel dan bij heidenen, brachten ze naar voren dat ze er niets aan konden doen dat ze gedoopt waren, dat was als kind gebeurd en de schuld lag bij de peters. Ik zag warempel hoe Judas, Mohammed en Luther, toen zij zagen dat zelfs een klerk zalig kon worden, bijna moed vatten om ter berechting naar voren te komen en ik was al bang dat ze het zouden doen, toen ze net op tijd werden weerhouden door de geneesheer van wie ik eerder vertelde dat hij met geweld voor het gerecht was gebracht. Hij werd geflankeerd door een apotheker en een barbier. Een duivel, die het dossier vasthield, zei: ‘Deze dokter heeft, samen met de apotheker en de barbier, de meeste doden op zijn naam staan. Aan hen hebben we een groot deel van deze dag te danken.’ Een engel voerde ten gunste van de apotheker aan, dat hij de armen gratis had verstrekt; een duivel zei in zijn papieren te lezen, dat twee buisjes uit zijn apotheek gevaarlijker waren geweest dan tienduizend bussen kruit in de oorlog: al zijn medicamenten waren immers ondeugdelijk. Zo had hij een verbond gesloten met de pest en twee dorpen volledig uitgeroeid. De dokter schoof de schuld op de apotheker, en tenslotte werd de apotheker verdoemd en de geneesheer en de barbier werden (door bemiddeling van Cosmas en Damianus) zalig verklaard. Een advokaat werd veroordeeld, omdat hij stelselmatig het recht had verdraaid. Acher hem ontdekten ze iemand die ze eerst niet hadden gezien, omdat hij op vier voeten liep; toen ze hem vroegen wie hij was, antwoordde hij: | |
[pagina 77]
| |
‘Een toneelspeler.’ Daarop zei een duivel zeer vertoornd: ‘Een potsenmaker, dat bent u, meneer, en u had zich uw komst kunnen besparen. U weet hoe de zaken staan.’ Hij bezwoer te zullen verdwijnen en hield woord. Op dat ogenblik verschenen er kasteleins die ervan werden beschuldigd menige dorst met bedrog te hebben gelest door water voor wijn te verkopen. Ze stelden hun hoop in het feit dat ze altijd gratis onversneden miswijn naar de gasthuizen stuurden, maar het hielp ze niets, net zo min als de snijders baat vonden bij de opmerking dat ze de Christusbeelden hadden aangekleed. Ze werden stuk voor stuk gestuurd naar de plek die te verwachten was geweest. Er verschenen drie of vier GenuezenGa naar eind17. die vroegen om een stoel, maar een duivel zei: ‘De galg kun je krijgen. Dat doet de deur dicht. Deze keer hebben jullie misgerekend, jullie krediet is op.’ Een andere duivel wendde zich tot God en zei: ‘Alle anderen, Heer, leggen uitsluitend rekenschap af over hun eigen zaken; deze hier kunnen nergens afblijven.’ Het vonnis werd uitgesproken. Ik kon het niet goed horen, maar ze verdwenen. Nu verscheen een ridder die zo statig liep dat het leek of hij wilde wedijveren met het recht dat hem wachtte. Hij maakte diepe buigingen met een gebaar alsof hij uit een plas dronk. Zijn kraag was zo enorm, dat niet te zien was of hij ook een hoofd had. Een deurwachter vroeg hem namens God of hij een mens was. Zijn antwoord, dat met veel plichtplegingen gepaard ging was ja, hij was don Zusenzo, op zijn woord van eer. Eén duivel moest lachen en zei: ‘Die ambitieuze kerel is geknipt voor de hel.’ Ze vroegen hem wat hij wilde en hij antwoordde: ‘Zalig worden.’ Hij werd de duivels overhandigd ter kastijding, maar hij was enkel bang dat zijn kraag zou kreuken. Hij werd opgevolgd door iemand die luid om hulp riep en zei: ‘Ik mag dan schreeuwen, maar slecht sta ik er niet voor; ik heb alle of bijna alle heiligen onderhouden.’ Iedereen verwachtte een Diocletianus of Nero te zien vanwege dat ‘onderhouden’, maar het was een koster die de altaarbeelden had afgestoft. Dat zou hem hebben gered, ware het niet dat een duivel zei dat hij altijd de olie uit de lampen had gedronken en de uilen de schuld gaf, zodat die onschuldig waren gedood; dat hij priesterkleden achterover drukte om er voor zichzelf kleren van te maken; dat hij altijd aan de wijn zat en 's zondags uit de collectezakken stal. Ik weet niet wat hij ter verontschuldiging aanvoerde, maar hij werd naar links verwezen. Een engel maatke plaats voor enkele delicate dames, die het op hun heupen kregen toen ze de ongure gestaltes van de duivels zagen, en hij vertelde de Maagd MariaGa naar eind18. dat ze haar naam altijd hadden geëerd en haar bescherming verdienden. Een duivel bracht daar tegenin dat zij vijanden van haar kuisheid waren geweest. ‘Reken maar,’ zei een van hen, een overspelige. De duivel beschuldigde haar ervan één echtgenoot in acht lichamen te hebben gehad en te zijn getrouwd om duizend anderen in één te hebben. Zij werd verdoemd en terwijl ze wegliep, zei ze: ‘Als ik geweten had dat het niets zou helpen, had ik mijn tijd niet verdaan door naar de mis te gaan!’ Alles was nu afgehandeld en er stond niemand meer voor Judas, Mohammed en Maarten Luther. Een duivel vroeg wie van hen Judas was, en zowel Luther als Mohammed zei dat hij het was. Dat maakte Judas zo kwaad, dat hij riep: ‘Heer, ík ben Judas, en u weet heel goed dat ik meer deug dan die daar. Ik heb door u te verkopen de wereld gered en zij hebben door u en zichzelf te verkopen alleen maar onheil gebracht.’ Hun werd gelast te verdwijnen. Een engel met het register constateerde dat alleen de slechte gerechtsdienaren en deurwaarders nog gevonnist moesten worden. Ze werden geroepen, verschenen zichtbaar wanhopig en zeiden: ‘We hebben geen enkele illusie. Laat maar.’ Ze hadden het nog niet gezegd, of een astroloog kwam binnen, beladen met astrolabia en globes, en riep dat ze zich hadden vergist, dat dit de dag des oordeels nog niet kon zijn, want Saturnus had zijn kringloop nog niet voltooid en hijzelf zijn gedachtengang nog niet. Een duivel draaide zich om en toen hij hem zo beladen met hout en papier zag, zei hij tegen hem: ‘U heeft de brandstof al bij u, alsof u wist dat u naar de hel zou gaan. Uw leven lang heeft u over tal van hemelen gesproken, maar nu u dood bent, ontbreekt u zelfs die ene.’ ‘Ik denk er niet aan om te gaan,’ zei hij. ‘Dan zullen we u brengen.’ En zo gebeurde. Daarmee was de rechtszitting ten einde. De schimmen vluchtten naar hun plaats, door de lucht voer een nieuwe adem, de aarde bloeide op, de hemel lachte, Christus voerde de gelukzaligen met zich mee in eeuwige rust en ik bleef alleen in de vallei. En terwijl ik daar liep, hoorde ik veel misbaar en geklaag in de aarde. Ik ging kijken wat er was en zag een diep gat, de keel van de hel, waarin velen leden, onder anderen een rechtsgeleerde die geen wetten analyseerde maar apekool, en een klerk die de letters at die hij tijdens zijn leven niet had willen lezen: allen toebehoren van de hel. Kleren en kapsels van de verdoemden werden niet door spijkers of spelden bijeengehouden, maar door gerechtsdienaren. Een gierigaard telde meer pijnen dan munten; een geneesheer dacht aan een urinaal en een apotheker aan een medicijn. Toen ik dat zag, moest ik zo lachen, dat het geschater me wekte; wonderlijk, dat ik na zo'n treurige droom eerder opgewekt dan angstig wakker werd. Dromen zijn dit, en mocht Uwe Excellentie erbij in slaap vallen, dan zult u ze zien zoals ik ze heb verteld; u ziet de dingen immers zoals ik ze zie.
vertaling: Barber van de Pol. |
|