| |
| |
| |
Jaap van der Bent
Aan de grond in Los Angeles
Charles Bukowski in vertaling en origineel
Met een oeuvre dat inmiddels meer dan dertig titels omvat heeft de Amerikaan Charles Bukowski bewezen tot de oorspronkelijke schrijvers te behoren. Zijn romans, verhalen en gedichten hebben datgene wat ook de boeken van een auteur als Céline kenmerkt: een geheel eigen toon. Ik herinner me nog goed hoe ik een jaar of zes geleden zijn roman Post Office ontdekte en het boek in één ruk uitlas, in de ban van Bukowski's directe stijl en zijn niets verhullende maar meedogende kijk op het leven aan de zelfkant van de Amerikaanse maatschappij. Jammer genoeg is de publikatie van de Nederlandse vertaling van Post Office in 1977 vrijwel onopgemerkt voorbijgegaan. Afgezien van een lovende maar weinig informatieve bespreking van Ewald Vanvugt in Vrij Nederland heeft de Nederlandse kritiek ook weinig aandacht besteed aan de verschijning, eind vorig jaar, van Bukowski's Verhalen van Alledaagse Waanzin. Toch is een kennismaking met het werk van deze eigenzinnige schrijver een boeiende, soms onthutsende ervaring.
Charles Bukowski uit boek ‘Shakespeare never did this’.
Verhalen van Alledaagse Waanzin bevat een selectie van drieëntwintig verhalen uit de driemaal zo omvangrijke Amerikaanse bundel Erections, Ejaculations, Exhibitions and General Tales of Ordinary Madness. Omdat men voor de Nederlandse uitgave alleen uit dit boek heeft geput, moeten we het voorlopig nog zonder de vertaling van enkele elders verschenen en intussen klassiek geworden verhalen van Bukowski stellen. Ik denk aan de in de bundel South of No North opgenomen verhalen ‘Confessions of a Man Insane Enough to Live with Beasts’ en
| |
| |
‘All the Assholes in the World and Mine’, een soort mini-romans die in hun compactheid veel van Bukowski's thema's in zich verenigen. Ook in Verhalen van Alledaagse Waanzin is echter een aantal van zijn beste verhalen te vinden.
Al meteen in het eerste verhaal leert de lezer aspecten van Amerika kennen die in de boeken van over de middenklasse schrijvende auteurs als Updike en Salinger niet aan bod komen. In dit verhaal, ‘Kid Stardust in de Ring van het Slachthuis’, vertelt Bukowski hoe hij, gedwongen een baantje te nemen bij het slachthuis, door jongere en sterkere collega's op de proef wordt gesteld. Ze laten hem het zwaarste werk doen, tot hij bijna bezwijkt onder het gewicht van een complete stier. Hij wil echter niet opgeven, want
uit de schande af te gaan, die me als jongetje bijgebracht werd op Amerikaanse schoolpleinen, wist ik dat ik de stier niet op de grond moest laten vallen want dat zou laten zien dat ik een lafaard was en geen man en dat ik daarom alleen maar verdiende om gejend, uitgelachen en in mekaar getremd te worden, je moest een winnaar zijn in Amerika, er was geen andere uitweg, en je moest leren voor niks te vechten, zonder je iets af te vragen.
Het eind van het verhaal is dat hij zich toch gewonnen moet geven. Hij is als altijd de buitenstaander die aan het kortste eind trekt.
| |
Buitenbeentje
Bukowski is van het begin af aan een buitenbeentje geweest. Hij werd in 1920 in het Duitse Andernach geboren als buitenechtelijk kind. Zijn moeder was een Duitse, zijn vader een Amerikaan. Op tweejarige leeftijd ging hij met zijn ouders naar de Verenigde Staten. Hij groeide op in Los Angeles, waar hij, na de middelbare school, korte tijd een opleiding tot journalist volgde. Daarna leidde hij jarenlang een zwervend bestaan, soms korte tijd werkend als magazijnbediende, portier of fabrieksarbeider. Hij beroemt zich er echter op dat hij zich tien jaar lang in leven heeft kunnen houden zonder een vast beroep uit te oefenen. Soms gaven vrienden hem eten en een dak boven zijn hoofd. Of hij won wat geld bij de paardenrennen, in Amerika niet zozeer een vermaak voor de hogere klasse als wel de plaats waar de gewone man zijn fortuin hoopt te maken. In tegenstelling tot wat achterop Verhalen van Alledaagse Waanzin staat, schreef Bukowski al vóór zijn vijfendertigste. In 1944 debuteerde hij zelfs met een kort verhaal in Story, het tijdschrift waarin later beroemd geworden schrijvers als John Cheever, Norman Mailer en Truman Capote ook hun debuut hebben gemaakt. Na nog een verhaal te hebben bijgedragen aan een uitgave waaraan o.a. ook Henry Miller en Sartre meewerkten, deed hij er echter tien jaar lang het zwijgen toe. Pas in 1955, nadat langdurig alcoholgebruik hem op een ernstige maagbloeding was komen te staan, begon hij opnieuw te schrijven, gedichten ditmaal. Om in zijn onderhoud te voorzien trad hij in dienst van de posterijen, eerst als brievenbesteller en later als sorteerder. Toen hij in 1969 door een wekelijkse column in de alternatieve krant Open City in zijn woonplaats Los Angeles bekend begon te worden, nam hij ontslag. Vanaf dat moment werd zijn literaire produktiviteit nog groter. In razendsnel tempo schreef hij honderden gedichten en het ene verhaal na het andere. Hij kreeg veel navolgers en werd een in undergroundkringen
gevierd auteur, eerst in Californië, daarna ook in andere delen van Amerika en daarbuiten (vooral in Duitsland draagt men hem op handen).
Al deze autobiografische gegevens komen steeds terug in Bukowski's werk. Het schitterende verhaal ‘Leven en Dood op de Liefdadigheidsafdeling’ en ‘Hereniging’ hebben bij voorbeeld betrekking op de maagbloeding die hem bijna fataal werd. ‘Geboorte, Leven en Dood van een Underground Krant’ gaat over zijn ervaringen bij Open City. In dit verhaal komt ook een onprettig trekje van Bukowski naar voren: hij is soms nogal zelfgenoegzaam over zijn schrijverschap. Het is irritant om hem, zoals hier, herhaaldelijk zichzelf te horen uitroepen tot ‘de beste schrijver in Amerika’. Gelukkig geeft hij er echter meestal blijk van niet alleen oog te hebben voor zichzelf, maar ook voor zijn mede-buitenstaanders: de aan lager wal geraakte vrouwen die met behulp van wat er van hun vroegere schoonheid nog over is proberen het hoofd boven water te houden, de aan de drank verslaafde mannen die te vaak op het verkeerde paard hebben gewed, kortom, al diegenen voor wie de Amerikaanse Droom niet is uitgekomen.
| |
Gek
Ook de minder uitgesproken autobiografische verhalen in Verhalen van Alledaagse Waanzin dragen duidelijk Bukowski's stempel. Een goed voorbeeld hiervan is ‘De Deken’. Hoewel dit verhaal een aantal fantastische elementen bevat heeft de hoofdpersoon toch veel weg van Bukowski zelf:
Ik ben kennelijk een zwakkeling. Ik heb geprobeerd m'n heil te zoeken bij de bijbel, bij de filosofen, bij de dichters, maar voor mij zitten ze er op de een of andere manier toch naast. Ze hebben 't over iets totaal anders. Dus ben ik al lang geleden opgehouden met lezen. Ik heb m'n toevlucht gezocht in drank, gokken en sex, en zodoende leek ik op de eerste de beste goser in de gemeenschap, de stad, het land; het enige verschil was dat ik er niets voor voelde om te ‘slagen’, ik wilde geen familie, geen gezellig huis, geen fatsoenlijke baan enzovoort. Daar was ik dan: geen intellectueel of kunstenaar; en ik had ook niet de veel goedmakende afkomst van de gewone man. Ik hing er ergens tussen in, en dat is, geloof ik, het begin van krankzinnigheid.
Deze man heeft zoveel tegenslag gehad dat hij nu denkt dat één van zijn dekens het op zijn leven heeft voorzien. Op het eerste gezicht een gegeven dat weinig goeds voorspelt. Bij Bukowski is het echter de basis voor een aangrijpende beschrijving van het overschrijden van de grens tussen werkelijkheid en schijn, tussen geestelijk evenwicht en waanzin. Op een avond is de man ervan overtuigd dat de deken heeft geprobeerd om hem in zijn slaap te wurgen en besluit hij het stuk beddegoed in repen te snijden. Als hij dat heeft gedaan en er bloed aan zijn mes blijkt te kleven, stort hij in: ‘Ik voelde de tranen over mijn wangen glijden, ze kropen als logge gevoelloze dingen zonder poten. Ik was gek. Ik moest wel gek zijn.’
Een onverwachte vergelijking zoals die in het laatste citaat zou men Bukowski's handelsmerk kunnen noemen. Dit soort vergelijkingen is des te treffender omdat zijn stijl doorgaans zo onopgesmukt is. Wel gebruikt hij nogal wat ‘slang’, wat het vertalen van zijn werk er niet eenvoudiger op maakt. Susan Janssen, die ook Post Office vertaalde, heeft het er echter goed afgebracht. Op de omissie van een kort zinnetje en enkele kleine vergissingen na ben ik in haar vertaling geen ernstige fouten tegengekomen. Zoals de hier geciteerde fragmenten al doen vermoeden is haar Nederlands echter soms te populair. Zo vertaalt zij de titel ‘A Drinking Partner’ door ‘Een Gabber om Mee Door te Zakken’, ‘Stomach Hospital’ wordt ‘Pens-ziekenhuis’, ‘man’ ‘goser’, terwijl zij van het vormelijke ‘exessive’ ‘veels te veel’ maakt. Ook het meestal niet door de oorspronkelijke tekst gerechtvaardigde weglaten van de uitgangen van sommige werkwoorden (kunne, kenne, etc.) doet gewild vlot aan. Deze bedenkingen mogen echter geen reden zijn om Verhalen van Alledaagse Waanzin ongelezen te laten.
| |
Onzin
Wie Bukowski liever in het origineel leest kan momenteel vrij makkelijk in het bezit komen van de Amerikaanse uitgave van zijn boeken. Sinds enige tijd zijn namelijk zowel de Amsterdamse boekhandel Ins & Outs als de Heerlense Uitgeverij 261
| |
| |
de vertegenwoordigers in Nederland van een aantal kleinere Amerikaanse uitgeverijen. Hieronder zijn ook City Lights Books en Black Sparrow Press, bij wie veel werk van Bukowski is verschenen.
Omslag boek ‘Dirty old man’.
City Lights heeft niet alleen de al genoemde verhalenbundel Erections, Ejaculations, Exhibitions and General Tales of Ordinary Madness gepubliceerd, maar ook Notes of a Dirty Old Man en Shakespeare Never Did This. Dit laatste boek, een verslag met veel foto's van een reis naar Frankrijk en Duitsland, is op het moment dat ik dit schrijf Bukowski's meest recente publikatie. Afgezien van de enigszins pretentieuze titel, waaruit blijkt dat Bukowski zich als meer Amerikaanse schrijvers met Shakespeare meent te moeten vergelijken, is het een sympathiek en goed geschreven relaas. Op on-Amerikaanse wijze gaat Bukowski's belangstelling niet zozeer uit naar de Europese cultuurmonumenten waar zijn vriendin hem steeds mee naar toe neemt, maar meer naar de mensen die hij op straat en in cafés tegenkomt en met wie hij zich kan identificeren. Zo haalt hij opgelucht adem als zijn gastheer in Parijs, die hem het Centre Pompidou wil laten zien, er niet op aandringt om naar binnen te gaan. Bukowski voelt zich nog het meest op zijn plaats bij de straatzangers, slangenbezweerders en degenslikkers buiten het gebouw, die hem de indruk geven weer tussen de fabrieksarbeiders te zijn beland. In dit boek geeft hij ook antwoord op de vraag wat iemand te schrijven kan hebben die doorgaans zo teruggetrokken leeft als hij en zich zo weinig interesseert voor de dingen die de meeste mensen bezighouden (volgens eigen zeggen interesseert Bukowski zich onder meer niet voor ‘dierentuinen, picknicks, films, planetariums, tv-kijken, feestjes, poëzielezingen, demonstraties, toneelstukken, geschiedenis, ruimtevaart, voetbal, kathedralen en grote kunstwerken’). ‘Ik schrijf,’ zegt hij,
over wat er dan overblijft: een loslopende hond op straat, een vrouw die haar man vermoordt, de gedachten en de gevoelens van een verkrachter als hij in een hamburger bijt; het leven in de fabriek, op straat en in de kamers van de armen, de verminkten en de krankzinnigen, zulk soort onzin schrijf ik, veel van zulk soort onzin...
Notes of a Dirty Old Man is een bundeling van de columns die Bukowski schreef voor het undergroundblad Open City. Het zijn geen zorgvuldig uitgebalanceerde columns zoals we die kennen van een schrijver als Carmiggelt, maar voor de vuist weg geschreven stukken waarin Bukowski nu eens een episode uit zijn eigen leven behandelt, dan weer zijn wilde fantasie de vrije loop laat of op ongenadige wijze commentaar levert op de politieke gebeurtenissen van het eind van de jaren zestig, toen deze columns werden geschreven (de tijd van de moorden op Martin Luther King en Robert Kennedy, de uit de hand gelopen Democratische conventie in Chicago en ernstige rassenonlusten in Los Angeles). De redactie van Open City liet hem helemaal vrij voor wat betreft de onderwerpen en de stijl van zijn columns, hetgeen volgens Bukowski zelf een zeer inspirerende invloed op zijn werk heeft gehad. Hier kreeg hij de kans om te experimenteren met zijn talent als prozaïst en zich voor te bereiden op het schrijven van zijn romans.
| |
Drie romans
Post Office, Bukowski's eerste roman, gepubliceerd in 1971, is gebaseerd op zijn wisselvallige loopbaan bij de posterijen te Los Angeles. Het begin van die loopbaan was een ‘vergissing’, zoals Henry Chinaski, Bukowski's persona in zijn romans, uitlegt. Het was kersttijd, hij kon wel wat geld gebruiken en het werk leek hem eenvoudig en lucratief. Al gauw blijkt echter dat de post volledig beslag legt op het leven en de persoonlijkheid van haar werknemers. Aan het eind van het boek, wanneer hij sorteerder is geworden, zegt Chinaski (ik citeer uit de vertaling van Susan Janssen):
Ik had gezien hoe mannen door dit werk werden opgevreten. Ze schenen te smelten. Jimmy Potts bijvoorbeeld van het Dorsey-bestelkantoor. Toen ik hier voor 't eerst kwam, was Jimmy een goedgebouwde gozer in een wit T shirt. Nu was ie naar de kloten. Hij draaide z'n kruk zo laag bij de grond als maar kon en hield zichzelf met z'n voeten tegen om niet voorover te vallen. Hij was te moe om naar de kapper te gaan en hij had al 3 jaar dezelfde broek aan. Twee keer in de week deed hij een schoon overhemd aan en hij liep heel erg langzaam. Ze hadden hem vermoord. Hij was 55. Hij moest nog 7 jaar voor hij met pensioen ging.
Net als het leger in Catch-22 van Joseph Heller en de psychiatrische inrichting in Ken Kesey's One Flew over the Cuckoo's Nest is Bukowski's postkantoor een symbool voor de moderne maatschappij die de mensen gevangen houdt en uitbuit. Het is wel mogelijk om zich van de banden van de maatschappij te ontdoen, maar de vrijheid is vaak angstaanjagend, zoals hij dat ook is voor Chief Bromden in de roman van Kesey. De moed om uit te breken wordt door Bukowski geillustreerd wanneer Chinaski de twee parkieten van zijn vrienden laat ontsnapppen:
De groene met 't gele borstje ging 't eerst. Hij sprong van z'n stok naar de opening. Hij klemde zich met z'n pootjes vast aan het gaas. Hij keek in 't rond naar de vliegen. Toen klikte er iets in z'n kleine koppie. Of haar kleine koppie. Hij vloog niet. Hij schoot gelijk omhoog de lucht in. Omhoog, omhoog, omhoog. Kaarsrecht omhoog! Als een pijl omhoog!... Toen was de rooie met het groene borstje aan de beurt. De rooie aarzelde veel langer. Zenuwachtig liep ie op de bodem van z'n kooi rond. Het was me nogal een belissing. Mensen, vogels, iedereen en alles moet eens een dergelijke beslissing nemen. D'r was moed voor nodig.
Na elf jaar bij de post weet Chinaski die moed ten slotte op te brengen, hoewel de uiteindelijke beslissing om ontslag te
| |
| |
vragen buiten hem om genomen lijkt te worden. Als ‘een stuk ijzer dat door een magneet wordt aangetrokken’ rijdt hij naar het postkantoor om zijn ontslagaanvrage in te dienen. Zijn drang naar vrijheid heeft het gewonnen van de behoefte aan een zekerheid die toch niet te vinden is. Na een periode waarin zijn plotseling verworven vrijheid hem op de rand van de krankzinnigheid brengt, besluit Chinaski om zijn ervaringen op schrift te stellen.
Er is in Post Office een flinke dosis sociale kritiek te vinden. Als altijd neemt Bukowski het op voor ‘the crippled, the tortured, the damned and the lost’. Hij weet echter ook dat de menselijke situatie zich maar moeilijk laat veranderen en dat we net zijn als ‘de vissen, de arme vissen die met elkaar vechten, die elkaar opvreten... alleen zitten wij hier boven. Eén verkeerde zet en het is afgelopen met je.’ Bukowski's enige medicijn tegen het dikwijls onleefbare leven is een realistische kijk op de dingen en laconieke humor. Post Office bevat enkele van de meest humoristische passages die ik ooit heb gelezen.
Factotum (1975) is door The New York Times Book Review terecht met George Orwells Down en Out in Paris and London vergeleken. Het is een levendig verslag van de vele baantjes waarmee Bukowski tijdens en na de Tweede Wereldoorlog de kost probeerde te verdienen. Henry Chinaski, zijn alter ego, komt al spoedig tot de conclusie dat je, om bij je collega's in tel te zijn, je werk niet alleen moet dóén, ‘je moest je er voor interesseren, er zelfs een passie voor hebben.’ Die passie kan Chinaski niet opbrengen. Hij wil schrijver worden en zit het liefst alleen op zijn huurkamer korte verhalen te schrijven: ‘Ik was iemand die opbloeide in eenzaamheid. Die was voor mij even belangrijk als eten of drinken voor een ander. Elke dag zonder eenzaamheid maakte me zwakker. Ik ging niet prat op mijn eenzaamheid; maar ik was ervan afhankelijk. De duisternis van de kamer was als het zonlicht voor mij.’ Geldgebrek drijft hem echter steeds weer de straat op, op zoek naar werk. Als hij dat al vindt, is het meestal van korte duur. Vaak loopt zijn confrontatie met de vijandige maatschappij al gauw uit op allerlei tragikomische verwikkelingen en slapstick-achtige situaties. Een beschrijving als die van de aan hoogtevrees lijdende Chinaski wankelend op een metershoge trap voor het raam van een hoog kantoorgebouw, terwijl hij probeert een TL-buis te vervangen, doet denken aan een scène uit een film van Chaplin. Toch overheerst het tragische element in Factotum. Chinaski raakt steeds meer aan lager wal. In het laatste hoofdstuk heeft hij geen geld meer en nauwelijks kans op werk. Zijn ondergang lijkt niet meer tegen te houden.
Na deze twee voortreffelijke boeken was Bukowski's meest recente roman, Women (1977), enigszins een teleurstelling. Dit is deels het gevolg van het autobiografische karakter van Bukowski's werk. De trouwe lezer hiervan begint in Women overvoerd te raken met steeds weer terugkomende onderwerpen als Bukowski's vaak zeer kortstondige relaties met een groot aantal vrouwen en zijn stijgende populariteit als schrijver. Bovendien lijkt het of Bukowski vermoeidheidsverschijnselen begint te vertonen. In elk geval is zijn stijl in dit boek minder levendig dan voorheen; de zinnen zijn vaak kort en ongeïnspireerd. Waarschijnlijk heeft hij er goed aan gedaan om zijn nog niet verschenen nieuwe roman niet op recente belevenissen te baseren, maar op zijn vroege jeugd.
| |
Dichter
Bukowski is niet alleen een meestal voortreffelijk prozaschrijver, maar ook één van de beste naoorlogse Amerikaanse dichters. Vanaf 1960 zijn er talrijke bundels van hem gepubliceerd, vaak met zeer suggestieve titels als Flower, Fist and Bestial Wail, At Terror Street and Agony Way en Poems Written Before Jumping out of an 8 Story Window. Ook als dichter is Bukowski een eenling. Omdat hij wars is van mystiek staan zijn gedichten ver af van het werk van Allen Ginsberg en andere dichters van de Beat Generation, die rond 1960 op het toppunt van haar populariteit was. Aan de andere kant hebben zijn verzen, vaak handelend over de minder florissante aspecten van de Amerikaanse samenleving, ook weinig gemeen met het beschaafde, verstechnische geperfectioneerde maar dikwijls steriele soort poëzie dat in de jaren vijftig aan veel Amerikaanse universiteiten werd onderwezen en geschreven. Niet dat Bukowski de vorm van zijn gedichten verwaarloost. Integendeel. Aan zijn schijnbaar achteloos tot stand gekomen poëzie ligt een grote kennis van de techniek van het dichten ten grondslag. Hoewel men geneigd kan zijn anders te denken is bij voorbeeld de lengte van zijn regels geenszins willekeurig, terwijl ook zijn gebruik van interpunctie heel doordacht is. Bovendien heeft hij veel gevoel voor de klanken van het Amerikaans.
In het volgende gedicht, ‘the tragedy of the leaves’, beschrijft Bukowski (‘the man who had once been young and said to have genius’) hoe hij wakker wordt in een kamer waar de vrouw met wie hij de nacht heeft doorgebracht hem alleen heeft gelaten, waar niets meer te drinken is en de planten en zijn talent zijn verdord (men denkt onmiddellijk aan Eliots ‘Thoughts of a dry brain in a dry season’ uit ‘Gerontion’). Nog zeer levendig is echter de hospita (‘waving her fat, sweaty arms’) die hem aanmaant om eindelijk de huur eens te betalen. Opmerkelijk in dit gedicht is Bukowski's geraffineerde gebruik van halfrijmen (‘corn’, ‘gone’; ‘jester, ‘absurd’; ‘more’, ‘razor’; ‘hall’, ‘final’, ‘hell’) en de wijze waarop hij zijn regels afbreekt. Zo legt het laatste, apart geplaatste woord ‘both’ er de nadruk op dat zowel de dichter als de schuld eisende hospita tot de verliezers behoren. Hier volgt het gedicht in zijn geheel:
I awakened to dryness and the ferns were dead,
the potted plants yellow as corn;
and the empty bottles like bled corpses
surrounded me with their uselessness;
the sun was still good, though,
and my landlady's note cracked in fine and
undemanding yellowness; what was needed now
was a good comedian, ancient style, a jester
with jokes upon absurd pain; pain is absurd
because it exists, nothing more;
I shaved carefully with an old razor
the man who had once been young and
that's the tragedy of the leaves,
the dead ferns, the dead plants;
and I walked into a dark hall
waving her fat, sweaty arms
because the world had failed us
‘The tragedy of the leaves’ is te vinden in Burning in Water, Drowning in Flame, één van de vijf lijvige bundels waarin Black Sparrow Press vrijwel het hele dichterlijke oeuvre van Bukowski heeft bijeengebracht. Dit boek is het meest geschikt om hem als dichter te leren kennen. Het bevat niet alleen veel van zijn vroege en beste gedichten, maar laat ook zijn niet door iedereen toegejuichte poëtische ontwikkeling zien. Vanaf het eind van de jaren zestig gaat hij namelijk niet alleen sneller, maar ook slordiger schrijven. Zijn verzen verliezen af en toe aan spankracht en vervallen soms in een genre dat door de Amerikaanse criticus Robert Peters is betiteld als ‘gab poetry’, ‘kletspoëzie’: poëzie met een losse vorm en een sterk parlando- | |
| |
achtig karakter. Het zijn vooral Bukowski's gedichten in deze stijl die hem een groot aantal, niet altijd even talentvolle, imitators hebben bezorgd. Dit soort poëzie valt of staat met wat een dichter te vertellen heeft en niet ieders verhaal is even belangwekkend. Dat Bukowski echter poëzie kan schrijven die los van vorm maar toch boeiend is bewijst een later gedicht als ‘palm leaves’, waarin hij eens te meer zijn positie als buitenstaander benadrukt:
Omslag boek ‘Erections, ejaculations, exhibitions and general tales of ordinary madness.
at exactly 12:00 midnight
palm leaves outside my window
the horns and firecrackers
I'd gone to bed at 9 p.m.
their gaiety, their happiness,
their screams, their paper hats,
their automobiles, their women,
New Year's Eve always terrifies
life knows nothing of years.
now the horns have stopped and
the firecrackers and the thunder...
it's all over in five minutes...
I will never understand men,
Een dertigtal gedichten van Bukowski is in 1970 bij de Rotterdamse Cold Turkey Press onder de titel Dronken Mirakels & Andere Offers in het Nederlands verschenen. Helaas is er op deze in een beperkte oplage gepubliceerde vertaling wel het een en ander aan te merken. Nu er twee prozaboeken van Bukowski in vertaling op de markt zijn lijkt de tijd dan ook rijp voor een nieuwe Nederlandstalige bloemlezing uit zijn poëzie. Iets voor Uitgeverij Kwadraat misschien?
Van Charles Bukowski zijn in Nederland verkrijgbaar:
The Days Run Away Like Wild Horses Over the Hills, Los Angeles: Black Sparrow Press, 1969; 153 blz.
Post Office, Los Angeles: Black Sparrow Press, 1971; 115 blz.
Mockingbird Wish Me Luck, Los Angeles: Black Sparrow Press, 1972; 159 blz.
Erections, Ejaculations, Exhibitions and General Tales of Ordinary Madness, San Francisco: City Lights Books, 1972; 478 blz.
Notes of a Dirty Old Man, San Franciso: City Lights Books, 1973; 255 blz.
South of No North, Los Angeles: Black Sparrow Press, 1973; 189 blz.
Burning in Water, Drowning in Flame, Santa Barbara: Black Sparrow Press, 1974; 232 blz.
Factotum, Santa Barbara: Black Sparrow Press, 1975; 205 blz.
Love is a Dog from Hell, Santa Barbara: Black Sparrow Press, 1977; 307 blz.
Women, Santa Barbara: Black Sparrow Press, 1978; 291 blz.
Play the Piano Drunk Like a Percussion Instrument Until the Fingers Begin to Bleed a Bit, Santa Barbara: Black Sparrow Press, 1979; 125 blz.
Shakespeare Never Did This, San Francisco: City Lights Books, 1979; 112 blz.
In vertaling zijn leverbaar:
Postkantoor, De Bezige Bij, 1977; 186 blz., f 26,50.
Verhalen van Alledaagse Waanzin, De Bezige Bij, 1980; 234 blz., f 29,50.
Tekening: Peter Yvon de Vries.
|
|