Bzzlletin. Jaargang 9
(1980-1981)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
J. Ritzerfeld
| |
[pagina 66]
| |
Dat vermogen, waarvoor Rosalinds moeder het woord ‘equilibreren’ hanteerde, stelde de eisen van een ongeneeslijke kwaal: elke dag een iets sterkere injectie van de wil. Rosalind had een panische angst ontwikkeld voor stank. In de weerzinwekkende poel van herinnering en projectie vertolkte Rosalind voor haar moeder de onomstotelijke rol van een haalbare, d.i. draaglijke toekomst.
Rosalind had in 1979 een dochtertje van vier jaar. In haar familie dienden mannen nergens toe. Ze leverden een kind op, en werden alras weer verwijderd. Er was een grootvader geweest, ergens in de jaren twintig. Die man had tenminste nog een naam in schaarse familiepapieren. Haar moeder had na de oorlog nooit een man, geen enkele vrouw in huis willen hebben. Wat zij van mannen nodig had verwierf zij buiten de deur, op onregelmatige, maar zich repeterende momenten. ‘Men eet, men slaapt uit noodzaak; men denkt, men voelt vierentwintig uur rond vanuit weer een andere noodzaak. Alleen aan de noodzaak van het denken moet je geen beperkingen opleggen.’ Een enkel middaguur was voldoende voor een seksuele injectie. Nooit had zij, de moeder, de behoefte gevoeld er een uur langer aan vast te knopen. Wegwezen, terug naar huis. Was de lucht weg. Houd het lichaam in conditie. Verban de ziekte. Elke kamer met nog een ander wezen erin, behalve haar dochter, was een gevangenis. Haar herinneringen bestonden niet uit fantasieën. Rosalind had misschien anders gekund. Maar de praktijk (of de door haar moeder geïndoctrineerde praktijk) wees uit dat zij niemand nodig had, niet voor geld, niet voor veiligheid, niet voor constante sex, niet voor vaste vriendschap, niet voor gevoeligheden. Haar kind had voldoende aan een kindermeisje dat zelfs nauwelijks de kinderleeftijd te boven was. Een jaar tevoren had Rosland het meisje gesuggereerd zelf ook een kind te nemen, zodat er twee kinderen onder één dak konden opgroeien. Maar kon zij, Rosalind, met nog een vrouw onder één dak opgroeien? Op haar werkkring verkeerde Rosalind met mannen en vrouwen in turbulente omstandigheden, een dagelijkse koortstoestand veroorzaakt door concurrentie, de jacht op nieuws en nieuw, en wekelijks ander nieuws. Geen enkele week mocht op de vorige lijken. Elke dag kleede Rosalind zich anders. Zij had er een hekel aan haar huid te laten verstoren door de aanrakingen, de nabijheid van anderen. Het werk dat zij afleverde was clean, interessant, goed doordacht, nooit sensationeel. Elke kopijpagina bevatte een taalvondst, die nooit door iemand werd opgemerkt. Zoals ook niemand naar de voortdurend verduisterende en weer oplichtende details van haar gezicht keek. Men viel op haar prachtige haren en de verbluffende verscheidenheid aan kleren. Zij bewoonde de bovenste twee etages van een majestueus huis. Vanaf haar terras bestudeerde zij vaak tegen de avond vijf minuten lang het stromende, het zich verplaatsende leven van honderden auto's, duizenden mensen die elkaars lichamelijke praalzucht, elkaars stank bleven opzoeken, langs elkaar schampten met kleren die ze al langer dan tien uur aanhadden, elkaar lastigvielen met gedachten en emoties die Rosalind verfoeide. Haar moeder had haar, staande aan de rand van het terras, zonder zich ook maar een centimeter voorover te hoeven buigen, elke detail, daar beneden, van moordzuchtige uitwaseming en onbeschaamde angstlucht aangewezen. In Rosalinds werkkamer, opzij van haar bureau, zodat zij er niet elk onbewaakt ogenblik naar hoefde te kijken, hingen vier grote uit tijdschriften en boeken geknipte foto's van vier zeer oude mannen: Stravinsky, Borges, Kurosawa, Visconti. Zij hield van de kunstuitingen muziek, literatuur en film. Gezelschap had zij daarbij niet nodig. Op een prikbord, tegen een verre muur achter haar rug, stond op een van de tientallen aantekenbriefjes te lezen: ‘Stravinsky (1962) over Diaghilev, die een ballet had besteld, gebaseerd op melodieën van Pergolesi (18de eeuw). De satirische behandeling van het materiaal door Stravinsky beviel D. aanvankelijk niet. Het werd Pulcinella. Diaghilev liep op de repetities rond met een gezicht dat de beledigde achttiende eeuw moest voorstellen.’ Rosalind werkte niet aan een carrière. Zij probeerde de toekomst te fixeren, te verlammen, te steriliseren door nauwgezet te werken. Zij mocht niet betrapt worden. Niet op een fout in de formulering, niet op verkeerd oversteken, niet op een trilling in haar mondhoek. Zij was er zich elke dag van bewust dat haar iets even gruwelijks, maar op een andere manier, kon overkomen als haar moeder. Misschien was haar gesloten manier van leven wel ‘datgene van haar overkwam’. De woordkeuze, de stijl, nee, de toon van de uitnodigingsbrief uit Polen had haar uit haar koers geslagen.
Tien jaar geleden zei haar moeder: ‘Je moet weten wat je wilt. Dat niet alleen: je moet ook de middelen kennen om je doel te bereiken. Uit die middelen moet je kiezen. Let op! ‘Het is niet voldoende te zeggen: ik wil overleven, en dan te denken dat je je daarmee een doel hebt gesteld. Je moet vaststellen met welke middelen je je doel kunt bereiken. Als je de middelen kent, heb je ze nog niet. Je moet nagaan over welke middelen je kunt beschikken. Dan volgt het moeilijkste: de keuze van het middel. De eerste fout is ook je laatste. Je moet je als doel stellen niet de avond, maar de volgende ochtend te halen. Ik ging na: wat kan ik stelen? Uit wat ik kon stelen selecteerde ik wat ik moest stelen. Dat hoeft niet noodzakelijk voedsel te zijn. Het kon een ijzerdraadje zijn, een lap, een stuk papier. Het kon ook een gedachte zijn, maar dan wel een nauwkeurig geformuleerde gedachte. Wees voorzichtig: de meeste gedachten in die situatie zijn gebaseerd op de veronderstelling, erger nog, de hoop dat het morgen anders, beter wordt.’
Nu, in december 1979, moedigde haar moeder haar aan naar Polen te gaan. Zij zei door de telefoon: ‘Je wilt al vijf jaar gaan. Zeg niet dat het niet waar is. Ik ken je gedachten. Zo lang duren je aarzelingen, dat weet je toch. Jij kunt doen wat ik niet kan. Bezoek het graf van je grootmoeder. Als je het detail niet kunt verdragen, vermiljoenvoudig het dan, dan wordt het historie.’ Rosalind had plotseling de indruk dat haar moeder tien jaar lang had gewacht op haar, Rosalinds mededeling dat zij naar Polen zou gaan. Er was geen terug meer mogelijk. ‘Je hebt alle boeken gelezen; nu moet je het zien,’ vervolgde haar moeder. ‘Neem Emilia mee. Ga met jullie drieën.’ Van de suggestie, het bevel bijna, haar dochtertje mee te nemen, schrok Rosalind zo verschrikkelijk dat zij haar eigen angst voor de reis vergat, het als een opluchting ervoer alleen te kunnen, te mogen gaan. Rond het middaguur liet Rosalind zich door een klein gezelschap collega's, aangevuld met enkele gasten uit de literaire wereld, meevoeren naar een café in de binnenstad. Zij had de neiging, het verlangen zelfs, het strakke regime over haar lichaam en over de woorden die zij uitsprak, los te laten. Maar het clichématige van een dergelijke reactie schrikte haar af. Haar collega's hadden de indruk dat zij was uitgenodigd voor een toneelfestival in Krakow. Zij liet het daarbij. Zij hoorde de praktische reisadviezen aan van een van de literaire gasten. Als een nagekomen gedachte voegde die eraan toe: ‘En dan ga je natuurlijk ook nog even kijken naar de burcht waar Malaparte zijn beroemde gesprek met Generalgouverneur Hans Frank heeft gevoerd!’ Tot haar eigen verrassing reageerde Rosalind onmiddellijk. Zij zei dat de schillen van Malaparte's fantastische ik-vergrotingen maar weer eens moesten worden afgepeld. Wat er aan miezerige waarheid, nee, fletse werkelijkheid overbleef was haar interessant genoeg. De gespreksgenoot keek haar geprikkeld aan en zei, volgens de eisen van de tijd: ‘Valt dat onder het hoofdstuk feministische ontmaskeringen?’ Rosalind | |
[pagina 67]
| |
adviseerde hem nog een whisky te nemen. Andermans banaliteiten waren nog onverdraaglijker dan de bewoordingen waarin zij haar eigen beklemmingen van dat moment had kunnen uitspreken. Zij overwoog de mogelijkheden, binnen haar bereik, om die middag niet te hoeven nadenken over de reis die haar te wachten stond. Drank. Sex. Muziek. Film. Een combinatie van twee elementen. Drank leek op dat moment het makkelijkst. Sex het domste en kortstondigste. De communicerende vaten drank en sex zo vulgair dat zij een opwelling van walging in haar keel onderging. Haar ogen sperden zich open, verkleurden, onder het geweld dat zij zich in haar ademhalingsorganen moest aandoen om niet te braken, van doorzichtig groen naar steeds donkerder, snel verspringende giftige tinten. Rosalind kreeg zichzelf weer onder controle. Met lange, voorzichtige teugen zoog zij zuurstof naar binnen. Onopgemerkt bette zij haar slapen met een klein wit zakdoekje. Het was een gebaar dat men van haar kende. Zichtbaar bleef, onder haar ogen, een iets donkerder tint dan normaal. Zij bestelde een glas thee. Zij dompelde het theezakje in het gloeiende water en spoot er een grote schijf citroen in leeg. Zij hield niet van sterke thee, überhaupt niet van koffie, evenmin van alcohol, behalve een lichtgekruide Elzasser wijn, die haar bleke gezicht tot een mooi zachtroze opkleurde, waar zij zich dan meteen weer voor geneerde. Zij hield van geen enkele toevoeging aan het inwendige die haar gestel kon prikkelen. Ja, de Nocturne in cis klein, opus postuum, dat werkte langs andere kanalen. De man die een kleine vijf jaar geleden haar kind bij haar had gemaakt, had ongeweten kunnen genieten van haar gevoeligheid voor muziek. Een heel palet met pasteltinten zou nodig zijn om te beschrijven langs welke duchtig gecamoufleerde wegen Rosalind zichzelf in staat had gesteld bevrucht te worden zonder te voelen en te ruiken hoeveel wrijvingen, tranen en droppels daarvoor tussen twee lichamen moesten worden uitgewisseld. Na jaren van inspanning en aarzeling had zij zichzelf weten te vangen in een netwerk van muziekklanken, toevallig niet eens van Chopin, om op het weldegelijk berekende moment te krijgen wat zij hebben wou. Genoten had die man natuurlijk niet. Zij had aanvankelijk een zoontje willen hebben, om tenminste op één punt de familietraditie te kunnen doorbreken. Restte de vierde mogelijkheid: Rosalind besloot naar de bioscoop te gaan. Zij koos de filmvertolking van de opera Don Giovanni, dat kon haar niet deren. Zij herinnerde zich met genoegen de bespottelijkheid van een kale man en een vette vrouw die samen Romeo en Julia moesten uitbeelden.
's Avonds bestudeerde Rosalind een Hallwag-kaart, een Kümmerly + Frey-kaart, daarna een Freytag & Berndt-kaart, tenslotte een kaart van het Ufficio Turistico Polacca ‘Orbis’. Zij koesterde de vage hoop de regisseur van Hoe bitter is u gedenken op een aardrijkskundige fout te betrappen. Rosalind trok haar over haar werktafel gebogen hoofd weg van een van de lichtbundels en leunde met gesloten ogen achterover. Een ‘topografische’ fout? Was zij het type reizigster dat met talloos velen aan een verrassingstocht, een rally, deelnam... het zondagskind dat, de aanduidingen, de pijlen op de wandelkaart nauwgezet volgend, aan het eind van een zonnige voorjaarsdag als enige terchtkwam in een arcadisch landschap... had zij die ene gelukskaart getrokken, of had zij toch ergens een fout gemaakt? Het verkeerde zijpad. Was haar fout haar redding geweest? Die mogelijkheid had haar moeder altijd bestreden. Rosalind opende haar ogen, rechtte haar rug, kamde in een ongecontroleerd gebaar, met tien gespreide vingers, van achter haar oren haar haren omhoog, liet haar prachtige lange haren vallen zoals ze vallen wilden, en boog zich weer over haar werktafel. Zij begon de uitnodigingsbrief opnieuw te bestuderen. Zij vroeg zich af waarom zij naar Wenen werd ontboden, niet naar Warschau. Nu moest zij twee visa aanvragen. Het leek alsof de regisseur wist dat langs ongeveer dezelfde route, de zuidelijke naderingsroute, haar grootmoeder was gedeporteerd. Nu pas viel haar de dreigende, de dreigend verlokkende toon op aan het slot van de brief. Wellicht dat de man na drie maanden Polen aan het malen was geslagen, en behoorde de spookachtige taal inmiddels tot zijn dagelijkse conversatie, tot zijn afweermechanisme. En wat was ‘zeer goede Schotse whisky’? Zij zou zich daarover laten informeren. Het was niet waar dat zij alle boeken over oorlog en vervolging had gelezen, zoals haar moeder beweerde. Ze stonden wel in een van haar kasten, nog steeds kocht zij nieuwe, aanvullende uitgaven in de enige taal die zij kon lezen. Maar zij las ‘om het onderwerp heen’. Zoals de regisseur in zijn brief de plek steeds omcirkelde met de aanduiding ‘het complex’. In de verhalen van haar moeder, beter gezegd ‘de instructies’ van haar moeder die Rosalind vijftien jaar lang had gehoord, aangehoord, tot zich genomen, was dat ene onderwerp, die specifieke plek, behalve de vermelding van de feitelijke moord, onaangeroerd gebleven. Rosalind wist alles van haar grootmoeder, tot en met februari 1944. Daarna liep er een lijn naar het noordoosten, het einde, verschollen. Geen detail. Zij kende elke detail van haar moeders ervaringen. Een van Rosalinds redenen, vijf jaar geleden, om een kind te willen hebben, was geweest: een excuus om voorlopig, vele jaren lang, aan huis gebonden te zijn. Rosalind hoopte dat dit de laatste onthulling van die dag zou zijn, maar onmiddellijk daarop drong het tot haar door dat haar moeder die ochtend had gesuggereerd haar kind mee te nemen om haar, Rosalind, te beschermen tegen de al te sterke dreigingen of verleidingen die haar te wachten stonden. De aanwezigheid van haar kind zou haar dwingen zichzelf te beschermen. Rosalind stond op van haar werktafel. Zij deed het terraslicht aan, maar bleef vanachter de glazen deur naar buiten kijken. Zij zag de bewijzen van een zachte winter. Hoelang kon dat nog duren. In gedachten ging zij haar garderobe na. Waar maakte zij zich zorgen over. Veilig ingepakt in bont was alles te verdragen. Met een paar duizend dollar op zak kon zij ginds alles kopen, nee, afkopen. Maar zij wist dat zij iets vergat. Ergens was een lek in het harnas van haar redeneringen; een gat, gebrand in het bont dat haar van kruin tot enkels omhulde. Hoe en waar? Zij had plotseling het gevoel zich slecht te hebben voorbereid. Zij wist niet eens wat ‘zeer goede’ Schotse whisky was. Zij schrok van de herinnering aan het onbewaakte erotische gebaar waarmee zij, kort tevoren, haar haren had omhooggekamd. Zich omdraaiend naar de kamer, nu naar de muziekinstallatie toe, vatte zij een ander beeld uit de brief op. Een teddybeerjas, dacht zij hardop, stel je voor! Als klein meisje, als popperig kindje had zij een teddybeerjas gehad. Juist, zei zij, zich bukkend naar een lange rij grammofoonplaten, ik zal de duurste whisky kopen, dat is in die branche meteen ook de beste. Probleem opgelost. Met enigszins geknepen ogen, diep buigend, trok zij een cassette met zeven platen tevoorschijn. Achter haar ogen brandde een lichte behoefte om te huilen, er klemde iets in haar keel. Zij keek naar de hoes met de vijfstemmige rouwzangen van Gesualdo. Dat was niet de juiste greep geweest. Dat soort pure tranen van geluk en verbijstering kon zij nu niet aan. Opeens had zij het beeld voor ogen van een reusachtige, kale vlakte, doorgroefd tot aan de horizon met evenwijdige geulen, gevuld met een opdrogend, hier en daar al gebarsten smerig zwart slik; tussen de geulen de door miljoenen vluchtende voetafdrukken verpletterde gore aarde. Van achter haar rug, hoog boven haar hoofd, naderde aanzwellend het geluid van een vijfstemmige zang, toenemend tot een ondraaglijk volume, maar elke stem haarfijn hoorbaar. De golf zwenkte met hoge snelheid over haar weg, verdween | |
[pagina 68]
| |
ogenblikkelijk achter de horizon. Een slag. Suizende stilte. Rosalind viel voorover, maar omdat zij gehurkt had gezeten zag zij zichzelf in een machteloze draai ruggelings tegen de boekenkast aan zakken. Met een lange zachte zucht strekte zij haar benen en bleef zo, ietwat ongemakkelijk, tegen het onderstuk van de boekenkast zitten. Wat een zalig gevoel, mompelde zij, dat mij dat in mijn eigen kamer kan overkomen. Zij transpireerde hevig. Niemand hoeft dit te zien, fluisterde zij. Laat maar gaan.
Halverwege de nacht, schokloos ontwakend, het ijle vlies naar het wakker-zijn pijnloos doorbrekend, knipte Rosalind het licht naast haar bed aan en probeerde een verhaal te reconstrueren. Zij wist niet zeker of zij gedroomd had, maar zij had een automatisme ontwikkeld om, wanneer zij voortijdig wakker werd, de oorzaak daarvan te achterhalen. De oorzaak kon zijn een stoornis in huis, lawaai buitenshuis, een opwelling in haar lichaam, een droom. Het viel haar op dat zij geen last had van hartkloppingen. ‘Het nut van benen,’ zei zij hardop. Zij nam een slok water en keek, rechtop in bed zittend, steunend op haar naar achteren gestrekte armen, de slaapkamer rond. Rustig, ongehaast kijkend naar de schemerige objecten rond haar bed, naar de gestalten en vormen op foto's en prenten aan de muren, het spiegelende ovaal boven de toilettafel, kwamen er enkele lettergrepen in haar hoofd op, die zij na enig gepuzzel en geschuif met klanken kon formuleren tot de woorden ruralia rosa. Door een open winters boslandschap dwaalde de kleine Rosa, gekleed in een teddybeerjas, een grijs wollen mutsje op het hoofd. De vorst kraakte in de takken, de sneeuwlaag knerpte. Geen enkel dier, vliegend of kruipend, maakte zijn aanwezigheid bekend. De teddybeerjas stak vuilwit af tegen de sneeuw waar Rosa al stappend tot aan haar knieën in wegzonk. Toch, en dat was verrassend, toonde de lucht boven de bosrand de weeë, vale kleur van invallende dooi. Het wachten was op het zwart worden van de berijpte takken, het weken van waterige ringen in de bovenste sneeuwlaag. Rosalind zag de kleine Rosa vanop de rug. De ergste ontberingen van de winter waren voorbij. Aan de dwangarbeid rond het vliegveld van Milaan zou spoedig een einde komen. De lente van 1944 naderde. Toen Rosa zich omdraaide en op een afgebroken, boven de sneeuw uitstekende dikke tak ging zitten, zag Rosalind dat Rosa's beentjes onder de zoom van de teddybeerjas bloot waren. Rosalind ging verzitten in bed, boog zich voorover en keek scherper toe, haar oogleden begonnen te knijpen. Zij zag, als een uitvergroot detail van een foto, hoe de kleine Rosa met haar gesprongen handen een van haar ijzige voetjes op de knie van haar andere been had getild en, voorovergebogen, met hortende adem haar versteende voetje tot leven probeerde te brengen, de gevoelloze huid knedend met haar vurig-paars gevlekte handen. Ai, zei Rosalind, ai, mijn liefste, je hebt het overleefd. Zij zwaaide haar benen naar het bed, drukte zich omhoog, en liep alle lichtschakelaars langs tot alle vier de muren bestraald werden met aangename lichtsoorten. Op weg naar de badkamer bestudeerde zij in snel wisselende bewegingen de boven- en onderkant van allebei haar handen. Maar de herkomst van ruralia schoot haar pas enkele uren later te binnen toen zij, voor haar visumaanvragen, van het Poolse reisbureau naar het Tsjechische reisbureau wandelde, en zij, zonder het meteen te merken, Ruralia hungarica begon te mompelen. Vanaf die dag, tot 4 januari 1980, bestudeerde zij in de krant dagelijks de weerkaart van Oost-Europa. |
|