Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
1. OntstaanHerman Melville begon in februari 1850 aan de roman The Whale die hij op het nippertje zou omdopen in Moby Dick. In augustus 1851 was het boek af, op enkele bladzijden na die hij schreef terwijl de rest al van de persen rolde. De nieuwste Nederlandse vertaling omvat 580 bladzijden; met aftrek van 20 bladzijden nawoord zijn dat 560 bladzijden tekst van een niet aflatende intensiteit en eenheid. Hoe krijgt een mens het voor elkaar? In december 1850 schreef Melville aan Evert Duyckinck, de centrale figuur van de literaire kring ‘Young America’, door wie Melville, na zijn vorige publicaties, van harte verwelkomd was: Ik heb een soort zeegevoel hier op het land, nu de grond helemaal bedekt is met sneeuw. 's Ochtends, als ik opsta, kijk ik uit het raam, precies zoals ik uit de patrijspoort van een schip op de Atlantische Oceaan zou kijken. Mijn kamer lijkt een scheepskajuit & 's nachts, als ik wakker word en ik hoor de wind gieren, denk ik haast dat er te veel zeil op het huis is & dat ik beter het dak kan opgaan om wat aan de schoorsteen te prutsen. | |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
Dit zijn opgewekte opmerkingen, die de moeizaamheid maskeren. De herinneringen van Melville's vrouw, Elizabeth Shaw, aan die ontstaanstijd van Moby Dick komen, zonder de zelfspot van haar man, geijkter en somberder over. Zij geeft het beeld van een rusteloos schrijver die nauwelijks eet, aan niets anders denkt dan aan zijn werk en ter lichaamsbeweging alleen af en toe wat hout hakt. Melville bewoonde in die tijd, met zijn gezin en wat directe familie, waaronder zijn moeder, een hoeve bij Pittsfield, in de Berkshire Hills, West-Massachussetts. Als herenboer kon hij zich volop aan het schrijven wijden. Zijn vriendschap met de eigenzinnige Nathaniel Hawthorne (The Scarlet Letter, Twice-told Tales) had hem de kracht gegeven zich uit het gewoel van de stad terug te trekken en zich te concentreren op een ambitieuzer schrijfproject. Het duel tussen de oude kapitein Achab en de vermaledijde witte Walvis, Moby Dick - genaamd naar Mocha Dick, een legendarische vis die voor de Chileense kust de scheepslui het leven onveilig maakte - moet allang in de een of andere vorm door zijn hoofd hebben gespeeld, al gaat het begin van de roman over geen van beide en breekt het tweetal pas verderop door. Hoe snel Moby Dick ook geschreven is, het is het resultaat van gedrevenheid of concentratie, niet van oppervlakkigheid. Op 3 juli 1851 accepteert de Engelse uitgever de tekst en geeft een voorschot van 150 pond. Melville wil de titel nog veranderen in Moby Dick (‘a particular whale who if I may so express myself is the hero of the volume’), maar voor de Engelse editie, die op 18 oktober 1851 in een oplage van 500 exemplaren uitkwam, was het te laat. De Amerikaanse editie van november dat zelfde jaar (2915 exemplaren) verscheen wél onder de alsnog verlangde titel. Ook in andere opzichten zal Melville gelukkiger zijn geweest met die laatste uitgave: er was niet, als in de Engelse, in gehakt en geschrapt, zodra zich een vermeend dubieuze klank voordeed, op religieus, sexueel of politiek terrein. | |||||||||||||||||
2. Melville voor Moby DickMelville werd op 1 augustus 1819 in New York geboren en toen hij aan Moby Dick begon, was zijn jeugd voorbij. De jaren ervoor had hij tijdens reizen veel ervaringen opgedaan en tijdens gesprekken, onder meer met Hawthorne, wiens werk hem fascineerde vanwege de sombere moraal en die met hem de weg van calvinisme tot vrijdenkerij deelde, ideeën ontwikkeld die om een vorm vroegen. Door het succes van enkele avonturenromans was hij ambitieuzer geworden en hij las als een verlate gymnasiast, maar met de distantie of geamuseerdheid van een rijper mens, de moderne en oude klassieken, de filosofen en de Griekse en Egyptische mythologie. Ook de jonge Amerikaanse schrijvers boeiden hem; zij beschreven een wereld vol onbegrensde mogelijkheden, vooral aan die zijde van de oceaan. Thoreau en Whitman en Emerson verheerlijkten het pionierende Amerika vol verwachtingen en spanningen, doorkruist met duizenden mijlen spoorlijn en verdeeld in veranderende staten. Melville breidde het terrein uit met de zee. In de jaren twintig van onze eeuw zouden John Dos Passos en William Faulkner een dramatische dimensie aan dat thema geven. Melville was met de bijbel groot geworden. Uit talloze verwijzingen en toespelingen in zijn werk blijkt zijn gedegen kennis van de bijbel. De dogma's die erin worden gesteld hielden hem zijn leven lang bezig, maar op het moment dat hij Moby Dick schreef, vond hij allang geen genoegdoening meer in de, voor een kritisch mens, ontoereikende antwoorden op de vraag naar goed en kwaad en naar de zin van het bestaan. Herman Melville groeide op in een godsdienstig, puriteins gezin van redelijke welstand. Het huwelijk tussen Allan Melvill, van Schotse afkomst, en Maria Gansevoort, van Hollandse afkomst, was goed en de acht kinderen hadden, afgezien van een onbezorgde eerste jeugd, alle kansen op een goede scholing. Maar het toekomstbeeld werd verstoord door de dood van de vader, toen Herman, op twee na de oudste, twaalf jaar was. De koopman was, mede door zijn wijze van handel drijven die te goed van vertrouwen was, failliet gegaan en stierf een jaar later in waanzin. Voor de weduwe Melville (de familienaam wordt na de dood van de vader in die zin gewijzigd) en haar acht kinderen verandert het vanzelfsprekende goede leven in een ongewisse situatie waarin al het verlangde bevochten moet worden. Herman verlaat de middelbare school waarop hij sinds 1830 zat en gaat helpen om de kost te verdienen. Hij onderneemt een reeks baantjes die hem kennelijk geen van alle bevredigen. Hij is achtereenvolgens bankbediende, hulpje van een oom die boer is, assistent van een broer die een bontzaak heeft. Ten slotte volgt hij een part-time opleiding tot onderwijzer en in 1837, hij is dan achttien, wordt hij als zodanig aangesteld op een dorpsschool in Massachussetts. Maar de rusteloosheid, die hem eerder van het ene baantje naar het andere dreef, vreet verder. Het lijkt of hij is gestigmatiseerd door het beeld van zijn vader die, na de bruuske financiële tegenslag, voorgoed ontheemd raakte. Een cursus als landmeter levert niets op. Dan, in 1839, komt hij terecht bij de koopvaardij en hij maakt een eerste verre reis, naar Liverpool. Terug in Lansingburgh, aan de Hudson, waar zijn moeder zich na New York heeft gevestigd, houdt hij het weer twee jaar uit als dorpsonderwijzer. Het ruwe leven aan boord en in de havens heeft hem voorlopig doen terugdeinzen. Maar zijn reislust is niet voorbij. Een poging om een pionierende oom in het Mississippi-gebied te gaan helpen mislukt. In 1841 zal hij weer zee kiezen, een keuze | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
die zijn leven voorlopig bepaalt en ons zijn literaire nalatenschap heeft opgeleverd. | |||||||||||||||||
3. Reizen en eerste werkenHerman Melville is wel eens getypeerd als ‘an orphan in an America which has deserted its principles and turned a deaf ear to its speaker of truth’. Het beeld van de ‘wees’ komen we in verschillende gedaanten in zijn werk tegen, bij voorbeeld in de persoon van Israël Potter (Israel Potter) en Ismaël (Moby Dick). Ook de slotwoorden van Moby Dick staan zinnebeeldig voor die verweesdheid: ‘Het was de kronkelkruisende Rachel die, op haar terugkoersende speurtocht naar haar vermiste kroost, slechts een ander weeskind vond.’ We mogen de vruchteloze speurtocht van deze boot wel op zijn eigen leven betrekken, na het verlies van zijn vader, zijn geloof. Hij monstert aan op de Acushnet, een zeilschip dat op 3 januari 1841 voor zijn maidentrip vertrekt van Fairhaven, Massachussetts, uitgerust als walvisvaarder. Het zou, voor Melville, een tocht van vier jaar worden waarin hij, als in een langgerekte nachtmerrie, drost, aanmonstert, muit, kannibalen ontvlucht, uit voorarrest ontsnapt en ten slotte, na een baantje in de aardappelteelt op Moorea, vlak bij Tahiti, en een verblijf onder andere op Hawaii, met de oorlogsbodem United States weer in Boston belandt. Hij is dan vijfentwintig jaar en trekt opnieuw in bij zijn moeder, in Lansingburgh, het hoofd en de mond vol van verhalen en voorlopig uitgereisd. Zijn verhalen vinden gretig aftrek in de familiekring en zoals dat gaat: Melville voelt zich aangemoedigd om ze op papier te zetten. Typee, zijn eerste roman, uit 1846, is een weerslag van zijn belevenissen bij de Taipi's, de kannibalen op de Marquises Eilanden waar Melville, na zijn verdwijning van de Acushnet, samen met een vriend, een angstige tijd doorbracht. De ouderwetse avonturenroman vertoont tussen de regels door al de bekende trekken uit Melville's latere werk. Grondthema is het zoeken naar de eerste onschuld, in bijbelse zin, en een wat ironische vertwijfeling om het ondoorgrondelijk recht van het onrecht. Het eigenlijke verhaal bevat gegevens en wetenswaardigheden die vrijelijk zijn ontleend aan allerlei naslagwerken en andere auteurs. We zullen deze half-gespeelde, half-ernstige, maar hoe dan ook van een superieure humor getuigende, encyclopedische neiging later bij Joyce, Nabokov, Borges tegenkomen. Natuurlijk had Melville ook voorgangers in deze (ik denk aan de apocriefe grappen van Cervantes, in zijn Quijote), maar het spel komt over als zijn tijd ver vooruit. Melville had altijd een kleine bibliotheek bij de hand waaruit hij, wat hem maar zinde, plukte. Bij Moby Dick zouden deze bronnen in volle glorie de revue passeren. Typee is, evenals Omoo, dat een jaar later verschijnt, een groot succes, zowel in Amerika als in Engeland. In Omoo neemt Melville al minder genoegen met het romantische verhaal op zichzelf en moraliseert hij er al onbekommerder op los, met name tegen de zijns inziens verderfelijke invloed van het christendom, via zending en missie, op de Zuidzee-eilanden. De centrale plaats van handeling is hier Tahiti. Opnieuw klinkt het gevors door van iemand die geen rust vindt in het christendom maar er weinig laconie voor in de plaats kan stellen en voortdurend de morele waarden van dat zelfde christendom weegt. Zijn gespletenheid doet denken aan die van de gekwelde Blaise Pascal die de geschiedenis inging als zinnebeeld van de mens die zijns ondanks aan het geloof is ontworteld. Maar Melville kwam niet, zoals de Franse filosoof, tot een of andere vorm van aangepast geloof. De tijden waren veranderd. In 1847 trouwt hij met Elizabeth Shaw, dochter van een opperrechter in Massachussetts. Hij vestigt zich in New York, op 103 Fourth Avenue. Zijn jongere broer plus vrouw, zijn moeder en enkele van zijn zussen trekken bij hem in. Na Typee en Omoo is hij begonnen met het inhalen van zijn culturele achterstand. Hij leest, Rabelais, Milton, Dante, Shakespeare, Carlyle, vermaakt zich met de filosofen en is gefascineerd door de mythologie, vooral de Egyptische met onder meer de Osiris-mythe. In Carlyle trekt hem de wrede schildering van de natuur en het vermogen allerhande boodschappen in het verhaal te stoppen zonder dat dit aan spanning inboet. De invloed van Sartor Resartus (1838) is groot. Ook Borges, een latere geestverwant, zou veel van dit werk, en van Carlyle's On Heroes..., leren. Het bespiegelende Mardi, dat in 1849 uitkomt en het resultaat is van zijn verruimde visie, wordt een flop. Het is een merkwaardig opgebouwd boek waarin Melville, als bij toverslag, ongeveer in het midden, zijn spannende reisverslag afbreekt voor een symbolische zoektocht naar ‘waarheid’ en ‘harmonie’. Mardi is Melville's belangrijkste vingeroefening voor Moby Dick. Daarin constateren we overigens een zelfde bruuske wending in de loop van het verhaal. Hoofdstuk 1-22 van Moby Dick draait om de verhouding tussen de kannibaal Queequeg en de filosoferende Ismaël, de verteller, een don Quichotte met zijn Sancho Panza. Dan duikt ineens, en voorgoed, het beeld op van de bezeten kapitein Achab, van zijn ene been beroofd (‘dismembered’) door een witte potvis die voor hem het symbool van alle kwaad en ongerechtigheid is en tevens dat van een ongenaakbare God. Aan het leesplezier doen die verhaalbreuken weinig af, omdat een afgewogen compositie toch niet Melville's kracht en ook niet zijn streven was. Kennelijk geschrokken van de teleurstellende ontvangst van | |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
Mardi, maakt Melville, die graag met schrijven de kost wil verdienen, twee probate succesboeken, volgens de oude formule. In die boeken vindt men wel steeds weer het oude verlangen naar onschuld, naar de node gemiste vader, naar de onbevlekte vrouw, naar waarheid. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Als gezegd gesterkt in zijn gevoel van eigenwaarde door zijn prille maar heftige leesindrukken, trekt Melville zich terug op het land. In de Berkshire Hills kan hij werken zonder te veel aan compromissen te denken. De beslotenheid bevordert het ontstaan van de roman die niet op zich kon laten wachten en als in een roes werd geschreven: Moby Dick. | |||||||||||||||||
4. Melville na Moby DickNa beëindiging van wat zijn levenswerk zou blijken te zijn, was Melville 32 jaar. Zijn gezin omvatte al spoedig vijf leden en de vader moet vaak hebben gedroomd van een tamelijk rustig bestaan op het land, met als avontuurlijke glans het succes van het kunstenaarschap. Het liep anders. Voor hij aan Moby Dick begon, maakte hij een reis naar Londen om de uitgave van White-Jacket rond te maken en hij knoopte er een tocht langs enkele Europese hoofdsteden aan vast. Later zou hij nog eens naar Engeland trekken, ook om Hawthorne, en in aansluiting, Palestina te bezoeken, maar dat was op aandringen van zijn familie die zijn sombere buien vreesde en zon op afleiding voor de inmiddels geflopte auteur. Daarna zou hij stationair blijven, zij het niet op het boerenland. Hij zou alleen in zijn geest dolen, verstoken van succes. Moby Dick was geen echte flop, maar de ontvangst was niet bemoedigend. Wel een echte flop werd Pierre, een novelle die in 1852 uitkwam en veeleer een psychologisch portret bevat dan een fysiek avontuur. Het is psychologische literatuur avant la lettre, met levensvragen die het publiek zich eenvoudigweg nog nauwelijks stelde. Melville's roem was even snel getaand als hij was opgekomen. In 1856 verschijnt een verzameling voorheen anoniem in tijdschriften gepubliceerde vertellingen, onder de naam Piazza Tales, met onder andere het ook in Nederland afzonderlijk uitgegeven verhaal Benito Cereno. In 1855 kwam Israel Potter, eveneens eerder, als feuilleton, verschenen. The Confidence-Man, uit 1856, handelt over Melville's tocht op de Mississippi, zestien jaar daarvoor. Het is het laatste proza dat van hem bij leven zal verschijnen. Na zijn tocht naar Engeland en Palestina besluit hij het geschipper als broodschrijver op te geven. Hij probeert nog met het geven van lezingen de kost te verdienen, maar het publiek dat hem wil aanhoren is al te klein. De rampspoed duurt voort. Pogingen om als consul te worden aangesteld mislukken; pogingen om tijdens de Burgeroorlog bij de zeemacht te worden ingelijfd mislukken eveneens. In 1863 verhuist Melville weer naar New York, zijn geboorteplaats. Hij vindt werk bij de douane dat hij twintig jaar volhoudt tot erfenissen hem in 1885 van geldzorgen bevrijden. Dag in dag uit bewandelt hij de kaden, geholpen, neem ik aan, door zijn onwankelbare zelfspot maar ongetwijfeld ook ten prooi aan ontgoocheling. Wellicht heeft hij in zijn lot een herhaling van dat van zijn vader gezien die eveneens wegzakte van iemand met een naam tot niemand. Voortaan schrijft Melville voor de buitenwereld alleen nog poëzie. Battle-Pieces and Aspects ontstaat onder invloed van de Burgeroorlog; Clarel, dat tien jaar later uitkomt, is een lang epos over zijn reis naar Palestina. De uitgave van John Marr and Other Sailors (1888) en Timoleon (1891) moet hij helemaal zelf bekostigen, want zijn publiek bestaat niet meer. Op 28 september 1891 sterft hij, 72 jaar oud, in New York. Als prozaschrijver zou hij posthuum nog een grote verrassing in petto hebben: de novelle Billy Budd, een modern Christus-verhaal dat zich opnieuw afspeelt aan boord van een ruw zeilschip. Het wordt pas in 1924 uitgegeven en overtreft naar het oordeel van sommigen Moby Dick in kwaliteit. | |||||||||||||||||
5. De compositie van Moby DickDe romanwereld van Moby Dick is overtuigend; de losse elementen zijn het niet altijd, maar niemand zal het in zijn hoofd halen ze los van het geheel te zien. De bezeten kapitein Achab, die de wereldzeeën afvaart om zijn vijand klein te krijgen of althans te begrijpen, de wonderlijke bemanning met als vreemdste klant, wat mij betreft, de sarcastische Stubb, de langzaam voor de schrijver wijkende, filosoferende verteller die overigens spottend opmerkt een broertje dood aan gefilosofeer te hebben, noch de voorvallen of bijzonderheden zijn echt van deze wereld. Ze zijn een onderdeel van de autonome wereld van Moby Dick. Kapitein Achab wil zijn afgehapte been wreken en hij zeilt op de Pequod, zijn walvisvaarder, als een nieuwe Osiris of Job achter zijn duivel of leviathan aan, tot de dood er op volgt. Wat Achab in zijn hoogmoed wil grijpen is het leven zelf, de oncontroleerbare gang van de elementen en de natuur en de logica achter de dood. Moby Dick, de ontzaglijke albinovis - wit bevat alle kleuren! - is het zinnebeeld van alles wat Achab niet begrijpt en ervaart als overmacht of onrecht. Hij vervormt hem tot zijn ondoorgrondelijke privé-God en hij zal niet uit de cirkel loskomen. Achab is monomaan in zijn bezetenheid. Ook de verteller/schrijver is monomaan, niet omdat hij zich op iets of iemand wil wreken, maar omdat hij alles wat met de walvisvangst te maken heeft, beschrijft alsof zijn leven er van afhangt, met honderd procent inzet. Hij schrijft over walviskunde met de ernst en overtuigingskracht van een godsgeleerde, maar het is niet gemeend. Het is gespeelde monomanie, fictie, monomanie die symbolisch staat voor iets anders, zoals alles in het boek, te beginnen met de naamgeving, symbolisch voor iets staat en tegelijkertijd om zijn verhalende kracht gewaardeerd kan worden. Een heel hoofdstuk over de materie die door de walvis wordt uitgespoten, idem over de staart, idem over de vinnen, idem over de huid, de oren, de ogen, de baleinen, het skelet, de omvang, enz., enz.: het werkt des te komischer omdat we aanvoelen dat de gedrevenheid en precisie een aanstekelijk en superieur spel zijn. Deze vorm van monomanie lijkt wel op die van een kind dat eveneens helemaal in iets opgaat maar het volgende moment helemaal in iets anders zal opgaan. Het is een onbetrouwbaar soort monomanie, vrij van vooroordelen, vrij van het juist zo enge gedram dat men al gauw met het begrip associeert. Tijdens het schrijven van Moby Dick had Melville An Account of the Arctic Regions, van William Scoresby, The Natural History of the Sperm Whale, van Thomas Beale, en nog enkele naslagwerken bij de hand. Hij vond er alle bijzonderheden over de walvis en walvisvangst in die hij maar wilde verwerken. Bovendien kon hij putten uit eigen ervaring, onder meer opgedaan op de Acushnet. Maar ook andere bronnen worden veelvuldig genoemd of | |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
geciteerd, van de Bijbel tot Shakespeare, van de Egyptische mythologie tot de recente reisjournalen en - met veel binnenpret - van de oude filosofen tot de nieuwe. Ook Melville's citeerwoede is een soort spel: hij getuigt van een moderne scepsis ten opzichte van feiten en normen. Zij staan de mens ter beschikking, maar deze zal ze zelf moeten ordenen. De mens is zijn eigen god, maar hij weet niet wat de regels van de schepping zijn, hij weet niet eens of er een god bestaat die zijn eigen regels begrijpt. In Melville's tijd was zo'n spel welhaast blasfemisch en er school ook zeker iets achter van een restje hoop ooit nog eens door te dringen tot de geheimenissen van de een of andere God. Zie het slot van Moby Dick waarin de verteller Ismaël, als enige overlevende van de schipbreuk, wegdrijft op een doodkist, met de waarheid omtrent het levensraadsel ooit door Queequeg in hiëroglyfen in het hout gesneden... Melville, hoezeer ook zijn tijd vooruit, was geen agnost. Als roman zit Moby Dick merkwaardig in elkaar. Er is eerder sprake van opstapeling dan van opbouw. De lange aanloop van 21 hoofdstukken, die gedeeltelijk los staat van de rest, is compositorisch gezien te lomp en ook de talloze uitweidingen en beschrijvingen zijn niet zo geraffineerd verdeeld dat men van een echt moderne roman kan spreken. Melville laat zijn verhaal chronologisch verlopen, met de climax of apocalyps aan het einde. Ook daaruit blijkt dat hij er niet naar streefde de geijkte romanconventie te doorbreken. Toch deed hij het, maar meer door de geladen humor en de flitsende perspectiefwisseling die soms, ook door korte cursieve tussenzinnetjes als regieaanwijzingen, aan film doet denken. Het resultaat is er des te unieker om. | |||||||||||||||||
6. Symboliek of geen symboliek?In een bespreking van 1956, in Vrij Nederland, zegt Max Schuchart: Maar daar Melville zich toch niet bewust tot het schrijven van een symbolische roman heeft gezet ( ) doet men het best zich niet te storen om symboliek, aangezien deze niets kan toevoegen aan de literaire waarde van het werk dat wel onovergankelijk zal zijn zolang er mensen op aarde zijn die geboeid worden door het avontuur van een jacht op leven en dood, de strijd van de mens tegen de elementen, tegen de achtergrond van zijn vergankelijkheid. Frappant aan deze opmerking is dat het eerste deel door het laatste wordt ontkracht en andersom. Er wordt een symbolische interpretatie gegeven terwijl tegelijkertijd de zin van al dat gevors naar symboliek in twijfel wordt getrokken. Wat Schuchart bedoelt is duidelijk: je hoeft Moby Dick niet te analyseren om het een goed boek te vinden. Volgens mij is echter het kenmerk van een goed boek dat het mooier en spannender wordt naarmate men zich er meer in verdiept. Enige analyse van Moby Dick levert verrassend veel op. | |||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||
Wel is het altijd goed, alvorens Moby Dick te bedelven onder interpretaties, één ding voorop te stellen: het is een amusant, spitsvondig, mooi, ontroerend, beeldend en spannend boek en dat is het ook als je je verder niet afvraagt hoe dat komt. In Moby Dick staan veel passages die expliciet duiden op, al dan niet gespeelde, levenswijsheid of getob. Dat biedt de lezer twee mogelijkheden: 1) ze min of meer negeren; 2) ze in het verhaal inpassen. In het eerste geval degradeert hij Melville gedeeltelijk tot een slecht, of in elk geval saai, schrijver. In het tweede geval heeft hij dubbel plezier, omdat Melville zijn moraal, symboliek of zelfs allegorisme altijd presenteert met een kwinkslag. Een passage, ter illustratie. Het is het begin van hoofdstuk 47, De mattenmaker, in de nieuwe vertaling van S. Westerdijk. Het was een bewolkte, zwoele namiddag; de matrozen hingen aan dek rond of staarden er wezenloos over uit, het loodgrijze water in. Queequeg en ik waren kalmpjes doende een zogeheten sabelmat te weven, die als aanvulling op de sjorrings in onze sloep dienen moest. Zo stil en stemmig en toch ook zo vol aankondiging was dit tafereel, met zulk een tovering van dromerij geladen, dat de zwijgende zeelui ieder voor zich in hun onzichtbaar zelf gesloten leken. De symboliek is, waar ze al ernstig gemeend is, zelden eenduidig en dat maakt haar draaglijk of aantrekkelijk. Ik ben het niet eens met Maarten Biesheuvels motivatie van zijn voorkeur voor Billy Budd boven Moby Dick, omdat, kort gezegd, Billy Budd duidelijk voor Jezus zou staan en je bij de Witte Walvis nu juist nooit zeker weet of de Duivel of God is bedoeld... In Billy Budd is de spanning tussen goed en kwaad weggenomen, want de begrippen zijn gepersonifieerd in twee typen. De moraal, de mogelijkheid tot keuze, dringt zich op onwaarschijnlijke wijze op. Bij Moby Dick weet je het inderdaad niet en ik ben daar wel gelukkig mee. Zo staat Moby Dick voor niets meer of minder dan het complexe raadsel dat mensenleven heet. | |||||||||||||||||
7. Melville, existentialist avant la lettre‘If we define Existentialism,’ zegt John V. Hagopian, in English Studies 1965 (blz. 390), as the belief that man is born into an alien, purposeless, and unfriendly universe, that he suffers anguish with awareness of his incompatibility with nature, and that his life is rendered absurd by death, then Herman Melville must be recognized as America's first existentialist writer. Het existentialisme is, volgens Camus, een vorm van opstandigheid, een protest tegen de menselijke conditie en de hele schepping. Volgens die omschrijving is Achab, de eigenlijke hoofdpersoon van Moby Dick, een tragische figuur die de afhankelijkheid van zijn lot (tegenslag, toekomstige dood) niet kan aanvaarden. Ook in Melville's bekendste novellen, Benito Cereno, Bartleby en Billy Budd, speelt die existentiële nood op de achtergrond, al hebben sommige critici in het einde van Billy Budd, door Melville op oudere leeftijd geschreven, berusting menen te bespeuren. In Moby Dick strijden twee levenshoudingen om de voorrang, de gretige, sensuele en de opstandige, verwarde. De mens wil alles weten maar hij komt er niet uit. Hij draait rond in een cirkel. Het enige waar hij onherroepelijk naar toewerkt is de dood. Achab, de onverzoenlijke, moet sterven, maar ook Billy Budd, de deemoed zelve, sterft. In Moby Dick treffen uitersten elkaar zodat een totaalbeeld van het menselijk vermogen en onvermogen kan ontstaan. Het is, in Goethiaanse zin, een Bildungsroman, handelend over Ismaëls Lehrjahre. In hoofdstuk 24 signaleert deze ‘gedrevene in de woestijn’, zoals hij in de Bijbel geboekstaafd staat, dat een walvisschip zijn Yale College en zijn Harvard was. De plot in Moby Dick is het minste; de spot in combinatie met weetgierigheid, vanaf de zogenaamde bibliografie van de walvis aan het begin, is essentieel. Moby Dick is, om het binnen Melville's stramien te zeggen, ‘a little treatise on Eternity’. | |||||||||||||||||
8. Waardering van Moby DickIk kan mij niet goed voorstellen dat er iemand is die momenteel, na lezing van Moby Dick, de gein of althans de kwaliteit van het boek niet herkent. Moby Dick is een echt klassiek boek, zo'n boek dat door een of meer generaties bij voorbaat als goed ervaren wordt omdat kennelijk in de tijd besloten | |||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||
ligt dat de voorafgaande roem door lezing wordt bevestigd. Ik ken veel mensen die Moby Dick niet kennen; ik ken niemand die het wel kent en er onaangedaan onder is gebleven. Toen Moby Dick in de jaren twintig, in de tijd van de postume publicatie van Billy Budd, Sailor and Other Stories, het reisverslag Journal Up to the Straits en Poems, opnieuw opgang begon te maken, lag de appreciatie minder vast. Het is desondanks verbluffend te zien hoe een boek dat nu in ieder zichzelf respecterend klassiek fonds is opgenomen, toen nog door veel critici kon worden weggeschreven als gold het één van de grote, maandelijkse hoop. Wie nieuwsgierig is naar een lang geleden neergeschreven oordeel over een boek, kan altijd terecht bij de Openbare Bibliotheek aan de Prinsengracht in Amsterdam, waar zeer onvolledige en daardoor des te geheimzinniger mapjes te vinden zijn met boekbesprekingen door de jaren heen. Ik vond er de volgende bespreking, van Mr. H.G. Koster, gepubliceerd in de deftige Groene van 7 december 1929, naar aanleiding van W.W.F. Werumeus Bunings vertaling Moby Dick of de Witte Walvisch: Moby Dick of de Witte Walvisch is een avonturenroman van ruim vijfhonderd bladzijden, tevens een soort brevier voor den walvischvaarder; een fantastisch verhaal zonder eigenlijke intrigue, een aaneenschakeling van walvisch- en bruinvischjachten. In deze getergde bespreking, waarin ons natuurlijk de afschuw van Amerika, film en strandtourisme frappeert, nog afgezien van de wonderlijke suggestie als zouden veel Nederlanders dol zijn op sprekende slangen, staan diverse inhoudelijke opmerkingen op grond waarvan net zo goed een positief oordeel geveld had kunnen worden. Het ligt er maar aan welke toon je aanslaat of welk gezicht je zet. Twee termen intrigeerden me in het bijzonder, de kwalificaties ‘ouderwets’ (Moby Dick is juist zijn tijd vooruit) en ‘zoetelijk’ (terwijl de spot er dik boven op ligt). Maar lachen om een oude bespreking is flauw en we kunnen in elk geval vaststellen dat de heer Koster, die kennelijk niet eens zeker wist of het om een werkelijk oude roman van omstreeks 1850 ging of om een mystificatie, de inhoud redelijk heeft weergegeven, zij het met het onmiskenbare voornemen er niets aan te vinden. In de geschiedenis, ook die van de kunst, vallen en verrijzen goden gemakkelijk en kennelijk is roem nooit categorisch | |||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||
vast te leggen. Vooralsnog (om het voorzichtig te zeggen) geldt Moby Dick als één van de grote moderne klassieken uit de wereldliteratuur en als één van de beste Amerikaanse romans. Hij wordt in de meest uiteenlopende edities op de markt gebracht; in Nederland is een duidelijke hausse in de belangstelling waarneembaar. Onlangs zond de NCRV-televisie een Nederlandse bewerking van Billy Budd uit. Ik zou wel eens een hervertoning willen zien van de oude Walter Hudson-verfilming van Moby Dick op diezelfde televisie, met in de hoofdrollen Gregory Peck en Orson Welles. Scéne uit de NCRV-televisie produktie Billy Budd
| |||||||||||||||||
9. Een nieuwe vertalingOp mijn bureau hebben dagenlang drie uitgaven van Moby Dick gelegen. Naast een turkoois exemplaar, gebonden, goud-op-snee, uit 1976, voor de gelegenheid uit de kast gehaald, lag de bekende Penguin-uitgaven van 1972 en, met de meeste actualiteit, de nieuwste Nederlandse vertaling zoals die onlangs uitkwam bij Spectrum, in de serie Klassieken. Het lelijke turkooise boek biedt het soms niet te versmaden voordeel dat het verstoken is van iedere vorm van inleiding, voorwoord, nawoord, annotatie of illustratie. Het is een Amerikaanse uitgave die de Longriver Press weinig geld moet hebben gekost, want de auteursrechten zijn natuurlijk allang verlopen. De Moby Dick die Penguin op de markt bracht is veel gewichtiger en zal iedereen die zich nader in de auteur of de tekst wil verdiepen aanspreken. De niet overvloedige illustraties bieden een zekere achtergrond en de uitputtende analyse van Harold Beaver die ook het driehonderd bladzijden omvattende commentaar schreef, in de vorm van 687 kloeke noten vol verwijzingen en wetenswaardigheden, is onvolprezen. In een appendix zijn enkele bronnen van de Moby Dick integraal afgedrukt, onder meer The Wreck of the Whaleship Essex, van Owen Chase, en een artikel van J.N. Reynolds uit 1839, getiteld Mocha Dick, or the White Whale of the Pacific: a Leaf from a Manuscript Journal. Al zijn inhoud en vormgeving voorbeeldig ik kan me voorstellen dat menigeen terugdeinst voor zoveel informatie en een kale tekst prefereert. Ook de Spectrum-uitgave biedt enig kader bij de tekst: twee kaartjes, een heel goede biografie annex inleiding en een reeks summiere maar duidelijke noten. De vraag die natuurlijk rijst is: hoe is de vertaling? Er zijn vertalingen bekend van W.W.F. Werumeus Buning, uit 1929, en, veel recenter, van Emy Giphart. Het lijkt me aardig die twee vertalingen en de nieuwe, van S. Westerdijk, eens naast elkaar te leggen want het moet interessant zijn te zien hoe men op die verschillende momenten het Amerikaans van 1850 - en Melville - heeft getaxeerd. Zo'n vergelijking hier zou minder actueel zijn dan zich enkele maanden geleden liet aanzien. Er was toen sprake van dat de twee al bestaande maar uitverkochte Nederlandse vertalingen op korte termijn zouden worden herdrukt. Dat lijkt voorlopig van de baan. Die concurrentieslag zullen we niet meemaken. Men kan zich afvragen of het nodig was Moby Dick opnieuw in het Nederlands te laten vertalen, maar nu die vertaling er eenmaal ligt is het interessanter te kijken wat zij waard is. Mijn oordeel is gemengd maar de positieve indruk overweegt, ook in aanmerking genomen dat het een ontzaglijke klus moet zijn zo'n boek te vertalen. Eerst de kritiek. Waar Melville laconiek is, is Westerdijk dat minder, want hij tast de bondigheid van het origineel, die er een deel van de charme van bepaalt, aan. Hij vertaalt omslachtig, soms op het perifraserende af. Westerdijks taalgebruik is ook vaak te joviaal of babbelig; hoezeer Melville ook uitweidt over alle mogelijke zaken, de manier waarop hij het doet is droog, om niet te zeggen droogjes. Ten slotte: Westerdijk vertaalt archaïserend. ‘Van de’ wordt als het even kan ‘der’ en waar mogelijk is een plastische ouderwetse term gezocht voor een alledaagse in de Amerikaanse tekst. Om een indruk te geven van Westerdijks hang naar perifrase en archaïsering geef ik een reeks voorbeelden uit hoofdstuk 45, De beëdigde verklaring (in het Amerikaans, met dat typische hoofdlettergebruik van Melville, 45 THE AFFIDAVIT). Het gaat in het Nederlands om de bladzijden 221, 222, 223 en 224, willekeurig gekozen omdat willekeur in zulke gevallen het eerlijkst kan zijn. De tekstfragmenten van Melville en die van Westerdijk zijn kolomsgewijs naast elkaar gezet om de verschillen beter te laten overkomen.
| |||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||
Op deze bladzijden kwam ik maar één betekenisfout tegen, daar waar Westerdijk ‘so much as a thimbleful of water’ vertaalt met ‘meer dan een vingerhoed vol water’; iedereen die wel eens vertaald heeft weet dat het heel wat makkelijker is vertaalfouten te vinden dan ze te vermijden. Op een andere plek stuitte ik op een dubieuze omzetting van de zinsvolgorde, ook al geen doodzonde in die frequentie. Voor het archaïseren moet Westerdijk een reden hebben gehad. Je hebt het toch niet zomaar over ‘sneven’? Je maakt toch niet voor je lol ‘lensen’ van ‘lances’? Meende hij zich deze vrijheid te kunnen veroorloven omdat het Nederlands van 1850 meer afweek van dat van nu dan het Amerikaans van toen van het huidige Amerikaans? Meende hij de quasi-gezwollenheid zo beter tot haar recht te kunnen laten komen, bijvoorbeeld waar kapitein Achab zijn opwachting maakt? Gemakzucht is het niet geweest want deze vertaling straalt zorgvuldigheid uit, in het trefzekere gebruik van de scheepstermen (Mr. Koster van de Groene zou verheugd zijn geweest) en in de wijze waarop de haken en ogen in de oorspronkelijke tekst doorgaans zijn doorzien. Nuances zijn als zodanig weergegeven, moeilijkheden zijn niet uit de weg gegaan. De grote kracht van Westerdijks vertaling zit, hoe paradoxaal het ook klinkt, in de consequentie waarmee hij zijn stijlbreuk heeft gepleegd. De Nederlandse tekst bezit een grote eenheid van toon, en consistentie is altijd een hoofdvoorwaarde voor een goede vertaling. Ook het zinsritme en de vaart komen in het Nederlands, al is dat dan breedsprakiger, voldoende levendig, om niet te zeggen onstuimig, over, zelfs in de wat tragere fragmenten (zie het eerder geciteerde begin van hoofdstuk 47). Je kunt een vertaling nu eenmaal op vele niveaus bekijken. Ik ben al met al wel ingenomen met deze vertaling. Menigeen kan er zijn of haar voordeel mee doen als de Amerikaanse tekst, om welke reden ook, niet voor lezing in aanmerking komt. | |||||||||||||||||
10. SamenvattendDe wal- of potvisvangst was in de tijd dat Moby Dick ontstond belangrijk voor de winning van olie en de verhalen erover in kranten en boeken spraken zeer tot de verbeelding van de lezers. Als Melville's boek eenduidig over die vangst was gegaan, had het intussen een groot deel van zijn charme verloren. Maar dat heeft het niet. Moby Dick is alleen maar meer gaan boeien, door de knappe vermenging van avontuur en levensvraag die we nu misschien beter onderkennen. Melville geeft het denkproces weer dat hij meemaakt tussen calvinisme en existentialisme. Superieur is de humor die altijd in twijfel trekt waar de ernst ophoudt en het spel begint; beide elementen zijn even sterk vertegenwoordigd. Melville heeft zijn verwanten in de literatuur. Hij behoort tot de schrijvers die mij schragen in een persoonlijke stelling: literatuur is op haar best wanneer met schijnbaar luchtige middelen belangrijke zaken aan de orde worden gesteld en wanneer satire, spel, fantasie of humor een stap weet voor te blijven op ontroering: Cervantes, Swift, Borges, Melville. Herman Melville: Moby Dick Ingeleid en geannoteerd door Harold Beaver. Penguin (1972), 1020 blz., f 12,75.
Herman Melville: Moby Dick of de walvis Vertaald en ingeleid door S. Westerdijk. Spectrum (1980) (‘klassieken-reeks’), 382 blz., f 18,25 (paperback), f 44,-- (gebonden). |
|