Bzzlletin. Jaargang 7
(1978-1979)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
De gemene zaak van lezers en schrijvers tegen de onderdrukking in Latijns-AmerikaGa naar eind*
| |
[pagina 120]
| |
kilometers van hun land, in het spaans schreven en blijven schrijven, contact met mijn gevangen of gekleineerde broeders gehouden. Het is voor hen dat ik schrijf, want het is in hun taal, die altijd de mijne zal zijn, dat ik schrijf. Samen met al die anderen zoek ik naar een manier om er toe bij te dragen de bevrijding dichterbij te brengen. Als ik hier vandaag het woord voer, is het om die reden en niet uit een of andere clubgeest; de lezers zullen altijd belangrijker voor me zijn dan de schrijvers.
Men moet zich geen illusies maken over het totale aantal lezers in Latijns-Amerika, met de bewonderenswaardige uitzondering van Cuba. Het verbleekt naast de massa's gedeeltelijke of algehele analfabeten. Toch is binnen dat meer dan negatieve panorama de laatste twintig jaren een duizelingwekkende toename te bespeuren in het lezerstal dat werk van eigen auteurs op de voet volgt. De meesten van hen zoeken bij het lezen iets meer dan vermaak of vergetelheid. Hun lezen is altijd kritischer en veeleisender en wil de literatuur dichter brengen bij het gebied van de concrete ervaring, de getuigenis, de actie. Lezen betekent voor hen zichzelf of hun omgeving lezen; na lezing van een boek ontwaken ze, als de oude zeerob van Coleridge, sadder and wiser: bedroefd om geofysische redenen die we allemaal maar al te goed kennen en wijzer omdat onze literatuur van tijd tot tijd beter helpt begrijpen en handelen. Ik zal een eenvoudig voorbeeld geven dat helaas tot in het oneindige kan worden aangevuld. Het afgelopen jaar kwam in Spanje een verhalenbundel van mij uit die tegelijkertijd in Argentinië zou verschijnen. De zogenaamde regering van mijn land liet de uitgever weten dat het boek alleen gedrukt zou worden als twee verhalen zouden worden geschrapt die schadelijk werden geacht voor het regime. Het ene ging, zonder enige politieke toespeling, over een man die plotseling in Buenos Aires verdwijnt. Dit verhaal werd schadelijk voor de militaire Junta geacht omdat in Buenos Aires dagelijks mensen verdwijnen over wie je nooit meer iets hoort. Verdwijning is de geraffineerde vervanging geworden van de moord-op-klaarlichte-dag of de ontdekking van massagraven. De regering van Chili en Argentinië en de sympathiserende commando's hebben een techniek ontwikkeld die de kans biedt om te doen of ze niets weten van het lot van de vermisten en om bovendien op wrede wijze de hoop van familie en vrienden te rekken. Dat was - we zijn nu eenmaal onder schrijvers - ook het lot van de Argentijnse schrijvers Haroldo Conti en Rodolfo Walsh. Maar het noemen van deze twee bekende namen is als het laten vallen van twee druppels water in een vat dat tot de rand gevuld is met andere, vrijwel altijd onbekende namen, van arbeiders, activisten, vakbondsleden, en een eindeloze rits advocaten, doktoren, psychiaters, natuurkundigen. Het geval van de rector van de Universiteit van Bahía Blanca en dat van de Franse nonnen - breed uitgemeten in de kolommen van de Europese pers - is uitzonderlijk, al lijkt de situatie, al dan niet onder internationale druk, verbeterd. Zij is echter bij lange na nog niet normaal; de omstandigheden die de verdwijningen toelaten blijven immers dezelfde. Het is voldoende om te weten dat het hoofd van de militaire Junta in Argentinië zich uit het leger heeft teruggetrokken om als burger tot 1981 het bewind te kunnen blijven voeren. Militair of burger, de slachtoffers blijven dezelfde net zo goed als de verantwoordelijken dezelfde zullen zijn.
Het tweede gewraakte verhaal ging over een klandestien bezoek aan de commune van Solentiname, in het grote centrale meer van Nicaragua. Er staat niets in dat de Argentijnse Junta rechtsstreeks beledigt, maar alles is beledigend omdat het de waarheid vertelt over wat in zovele Latijnsamerikaanse landen gaande is. Dit verhaal bleek trouwens op een trieste manier profetisch, want een jaar later vernietigden troepen van dictator Somoza de kleine, zachtaardige Christengemeenschap. Een van Latijns-Amerika's grote dichters, Ernesto Cardenal, was de leider van Solentiname. Ik vraag geen excuses voor het feit dat ik hier mijn eigen ervaringen aanhaal. Zij zijn slechts een spiegel voor al die andere gevallen van censuur, een censuur die de schrijvers en lezers in ons land muilkorft. Het is waar: een schrijver vindt altijd wel een mogelijkheid om te schrijven of te publiceren. Maar aan de andere kant van de muur zitten de mensen wier enige informatiebron de officiële is. Aan de andere kant zit een generatie jongeren en kinderen die, bijvoorbeeld in Chili, wordt ‘opgevoed’ tot volmaakte fascisten, werktuiglijke verdedigers van grote woorden met een mom van realiteit: Vaderland, Nationale Veiligheid, Discipline, God - de lijst is lang. Daar zitten de niet-intellectuelen die mij tegenwoordig zo aan het hart gaan: de vissers, de boeren van Solentiname, de kinderen van Chili, de vermiste of gemartelde Argentijnen en Uruguayanen, alles en iedereen in de helleringen van Zuid-Amerika. En natuurlijk gaan zij mij niet aan het hart als literair thema; zij vormen mijn innerlijke drijfveer, zij maken dat ik überhaupt nog schrijf, dat ik mezelf niet als helemaal nutteloos beschouw.
Helaas weten we tegenwoordig wel hoe betrekkelijk het effect van schrijvers is vergeleken bij het liederlijke verschijnsel ‘macht’, in alle gedaanten. Daarom wil ik het liever hebben over de wisselwerking tussen de lezer en de schrijver die een belangrijk deel van ons werk uitmaakt. Het cultureel en geestelijk belang van deze wisselwerking is duidelijk. Niet altijd duidelijk | |
[pagina 121]
| |
is in hoeverre de schrijver en de lezer dit belang koppelen aan andere waarden die de situatie van de mens als individu en als lid van een gemeenschap uitmaken, en wat de invloed van een scheppend werk op deze situatie is of, vooral, zou moeten zijn. De optimistische verwachting dat cultuur vanzelf vrijheid en gelijk met zich brengt is allang achterhaald, net als andere mythen van het humanisme; maar dat ontslaat ons, schrijvers, nog niet van verantwoordelijkheid jegens onze lezers. Als wij geen antwoord weten op de romantische, Messiaanse verwachting, als niemand met Shelley gelooft dat de dichter de eerste wetgever is, komt ons werk terecht in troebele regionen, waarin de lezer iets is als een vage mengeling van verstand, gevoel, geschiedenis, politiek, authenticiteit en vervreemding, twijfel en hoop, stilte en klacht.
De lezer van gisteren wachtte op boeken die hem bij toeval of door een bepaalde voorkeur zouden bereiken; de lezer van vandaag eist ze, op directe en indirecte wijzen, op. Een Latijnsamerikaanse schrijver die op enige erkenning kan bogen en bekend staat als iemand met democratische ideeën, wordt overstelpt met brieven, die grotendeels het kritische commentaar overschrijden. Deze brieven getuigen van hunkering naar samenspraak, iets heel anders dan de bewonderende passiviteit van weleer. De eisen van de lezer, die veel schrijvers - soms met genoegen, soms met vrees - aan zich gesteld zien, zijn niet langer van strikt literaire aard; onze lezers vragen niet, als destijds aan Charles Dickens, een geliefde heldin toch vooral niet te laten sterven. De eisen van de Latijnsamerikaanse lezer zijn persoonlijk, zij impliceren een hoopvol verzoek om verantwoordelijkheidsbesef bij de schrijver. Natuurlijk wordt deze vaak vereenzelvigd met een bepaalde politieke beweging, maar dat doet er niet toe. Wat er wel toe doet is dat intense verlangen om steeds weer een bepaalde literaire voorkeur te laten samenvallen met het gedrag van de schrijver, in de hoop dat hij op ieder vlak dichter bij de lezer staat. De schrijver heeft de eerste stap gedaan door via zijn werk of politieke stellingname de lezer duidelijk te maken tot wie hij zich eventueel kan richten. Het spreekt bijvoorbeeld vanzelf dat een Argentijnse lezer die enigszins beseft waar het regime van de militaire Junta voor stáát niet het geld voor een postzegel gaat uitgeven om een brief aan Jorge Luis Borges te schrijven. Maar deze eerste stap, deze eerste stellingname van de schrijver is voor de meeste van onze lezers niet voldoende; hun brieven en vragen gaan veel verder dan de constatering van verwantschap op een gebied dat de literatuur verre overschrijdt. De lezer voelt zich niet enkel op culturele punten aan de schrijver gebonden. Er is sprake van een zekere lotsverbondenheid, een gemeenschappelijke stap vooruit naar de verwezenlijking van de vrijheid en de eigen identiteit. Het is vrij logisch dat het feit dat de lezer contact zoekt met de schrijvers van zijn continent het onbehagen en de toorn opwekt van één of van alle dictaturen. Toen de Junta van Pinochet duizenden boeken in de straten van Santiago verbrandde, verbrandde zij veel meer dan alleen papier, veel meer dan alleen gedichten en romans. Op een sinistere manier verbrandde zij ook de lezers van deze boeken en allen voor wie ze geschreven waren.
Deze wankele, maar fel begeerde brug tussen de lezer en schrijver in Latijns-Amerika, deze onmiskenbare hoop op iets dat verder gaat dan het literaire maar dit ook raakt, maakt ons slechte geweten nog groter. Het is vandaag de dag niet voldoende het uiterste van ons kunnen als schrijver te geven. Naast, of misschien als gevolg van de literaire inspanningen die in Latijns-Amerika tot zulke schitterende resultaten heeft geleid (in weerwil van de commissarissen van het verstand die ‘eenvoudige’ literatuur voor ‘eenvoudige’ mensen voorstaan), verwacht de lezer van ons ook andere vormen van communicatie en aanwezigheid. Het zou gemakkelijk zijn deze hoop te beantwoorden met literaire demagogie, met het paternalisme van iemand die de geestelijke herder van zijn dorp wil zijn. Maar de lezers die iets meer van ons verwachten dan verhalen en gedichten zijn geen passieve lezers, zij zijn niet geabonneerd op de Reader's Digest, zij zijn geen gedweeë consumenten van de maandelijkse best-seller. Zelfs de onwetendste en bescheidenste onder hen verlangt iets meer van literatuur. Zij willen boeken die hen versteld doen staan, ver van huis brengen, die nieuwe denk- of gevoelswerelden aanboren. En zij willen de schrijvers van deze werken, als het landgenoten zijn, dicht bij zich weten in de geschiedenis. Hun verlangen is een verlangen naar broederschap.
Ik heb in Mexico, Venezuela en Costa Rica regelmatig over literatuur gesproken voor een groot publiek, dat hoofdzakelijk bestond uit studenten en jonge schrijvers. Tijdens de discussie benaderde iedereen me als lezer, maar dan als een intens en fervent lezer, een lezer voor wie literatuur een deel van zijn leven uitmaakt, dus geen tijdvulling, maar een deel van de politiek en de geschiedenis. Nooit voelde ik zo sterk het verschil tussen dit soort Latijnsamerikaanse lezer en de lezer in andere culturen waar literatuur nog steeds voornamelijk een vermakelijkheidsfunctie heeft. Bij ons wordt schrijven en lezen steeds meer een mogelijkheid om iets te doen dat de grenzen van literatuur overschrijdt, al bevatten de meeste van onze echt belangrijke boeken geen boodschap, hoezeer ze de laatste twintig jaar ook proberen een tamelijk breed publiek te ideologiseren. Maar in het werk van schrijvers als Neruda, Asturias, Carpentier, Arguedas, | |
[pagina 122]
| |
Cardenal, García Márquez, Vargas Llosa en vele anderen, vindt de lezer meer dan gedichten, romans en verhalen, al bevatten deze boeken dan niet per se een expliciete boodschap. Hij vindt er tekens, aanwijzingen, vragen eerder dan antwoorden, maar vragen die de vinger op de zere plekken van onze werkelijkheid leggen. Hij vindt sporen van de door ons allemaal gezochte identiteit, hij vindt water om te drinken, bomen ter verkoeling op de dorre wegen en onbarmhartige leegten in onze vervreemde landen. Maar wat hij bovendien vindt is broederschap en contact. De schrijver heeft alle kans om een globale houding van politieke betrokkenheid aan te nemen. Ik zou haast zeggen helaas, want dat betekent dat hij zaken onder ogen moet zien als ellende, geweld en zelfs fysieke en culturele genocide. Toevallig meldden de kranten dezer dagen dat de ambassadeur van de Verenigde Staten de militaire Junta van Argentinië een lijst namen heeft gepresenteerd van politieke gevangenen. De lijst was opgesteld door Noordamerikaanse inlichtingendiensten. Het ging om tienduizend mannen en vrouwen. De ironie, een van de vruchtbaarste attributen van de literatuur, heeft hier vrij spel. Het is wel heel ironisch dat de lijst komt uit een land met een berucht imperialistisch credo en beruchte toeëigenings- en onderdrukkingsmethoden in Latijns-Amerika. Het is wel heel ironisch dat een systeem dat beslissend bijdroeg tot de val van de democratische regering van de Volkseenheid in Chili, nu probeert de monsterlijke moord op Orlando Letelier op te helderen. Dat Noord-Amerika, na openlijke steun aan talrijke militaire dictaturen in Argentinië, zich nu verontwaardigd uitlaat over de politieke gevangenen in datzelfde land.
Vergetelheid is een hygiënische noodzaak voor de mens, maar kan ook tot onwaardige verdraaiing van de waarheid leiden. Daarom wil ik de vergeetachtigen wijzen op de documenten van het tweede Russelltribunaal, vol onthutsende gegevens over de Noordamerikaanse interventie in Latijn-Amerika. Ik wil er ook mee aantonen dat een schrijver vaak best in staat is met actueel optreden te reageren op de eerder genoemde verlangens van zijn lezers. Aan dat Russelltribunaal was een jury verbonden van drie intellectuelen, drie schrijvers wier werk wars was van het soort drammerige bekeringsijver of het soort politieke boodschappen dat zovaak van schrijvers wordt verlangd. Het waren Armando Uribe, een Chileens dichter-diplomaat, Gabriel Garcia Marquez en ik. Ik denk dat dit werk van aanklacht en getuigenis beantwoordde aan wat veel lezers van een schrijver verlangen naast zijn literaire werk. Ik weet wel dat ik sindsdien fictie kan schrijven zonder door mijn lezers te worden beschuldigd van escapisme. Ik heb ook minder last van een slecht geweten, want wat kunnen wij meer doen? Wat wij als schrijvers vermogen verbleekt in het aangezicht van alle verschrikking en onderdrukking in het zuidelijk deel van Latijns-Amerika. Toch moeten we dit soort dingen blijven doen en onvermoeibaar doorzoeken naar nieuwe wegen van intellectuele strijd. Dit PEN-congres biedt mij de gelegenheid een boodschap uit te dragen die in mijn land of de landen er omheen zorgvuldig zou worden weggecensureerd. Maar uiteindelijk zal deze boodschap, als altijd, toch terechtkomen bij de mensen die van literatuur houden, die van onze boeken houden en iets meer van ons verlangen dan mooie verhalen, een verfijnde stijl, gedrukte woorden. |
|