Bzzlletin. Jaargang 7
(1978-1979)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Over jaguars en helikopters als vermomming in Latijns AmerikaGa naar eind*
| |
[pagina 124]
| |
emotie, een inspirerend kontakt. In een maatschappij waar zelfs de meest elementaire mensenrechten niet gerespekteerd worden, is die literatuur ten dode opgeschreven, mits zij zich vermomt en zich aan de steeds wisselende grenzen van de officiële intolerantie houdt. De auteur is er zich van bewust dat er bepaalde absoluut verboden thema's, woorden, problemen zijn. Maar hij/zij wil niet de hele buitenkant aan het fascisme overleveren, het publiek verstoken laten van keuzemogelijkheden, hoe miniem ook. Zo ontstaat beetje bij beetje een ander taalgebruik, merkwaardig vol toespelingen, nu en dan allegorisch, de grenzen voorzichtig aftastend, vol symbolen en kodes en signalen en verschrijvingen en knipogen en plotselinge stiltes, een idioom dat de lezers aanspreekt, dat zij zich eigen maken, maar dat de autoriteiten niet durven te onderdrukken, politiek geïsoleerd als ze zijn. De noodzaak van vermomming wordt dus opgelegd door de direkte politieke omstandigheden waarin de literator zich moet ontplooien. En dat is geen linguïstisch avontuur, zoals bij zoveel eurocentrische literatuur van de 20ste eeuw, waarin door het verdraaien van de taal en het veranderen van de vastgeroeste en vervreemdende koördinaten ervan, door de ‘normale’ kontaktmogelijkheden met de lezer buiten gebruik te stellen, de nadruk gelegd wordt op het psychologische, metafysische, linguïstische gevaar dat de hedendaagse mens bedreigt, die op drift geraakt is in een zinloze wereld waar ten slotte de literatuur zelf, onaantastbaar, gepoederd en geschminkt, bijna onherkenbaar, het laatste en enige betrouwbare kompas is waar de schrijver/schrijfster zich veilig mee kan stellen. Hoewel wij het dikwijls eksperimentele karakter van de literatuur en de literaire vragen niet loochenen, wordt de vermomming in landen als de onze steeds meer een wapen, een instrument, een methode die een superieure kommunikatie probeert te verzekeren in een maatschappij waar alles naar isolement en naar zwijgen neigt; de vermomming wil zônes van dinamische medeplichtigheid scheppen tussen de kunstenaar en zijn of haar versplinterde publiek. Een voorbeeld kan ons helpen deze soort kommunikatie te begrijpen. Het betreft een gedicht getiteld De helikopters, dat in recente Chileense bloemlezingen is gepubliceerd en, naar het schijnt, bij verscheidene gelegenheden door de auteur voorgelezen voor uitbundige toehoorders, soms zelfs zesduizend in getal. Wij weten niet wat de bedoeling van de dichter geweest is, noch zullen wij een interpretatie geven. Ik vraag u slechts uw verbeelding te laten werken en deze woorden te beluisteren en te beoordelen als werden ze in Chili uitgesproken en niet in Zweden. De helikopters
... totdat de helikopters kwamen en de helikopters
zich vestigden vanaf toen tot voorgoed
draaiend en gonzend als muggen
van staal de helikopters
draaiend boven onze hersenen, gonzend boven onze hersenen
die van toen af aan
zich beperkten tot het herinneren van de tijden vóór
de helikopters
tijden vol van hoop waren dat
tijden die hoe wel
totdat de helikopters kwamen met hun gebrom
totdat de helikopters kwamen met hun gegons
dat zich voor altijd invrat in
de hersenstrukturen van de generaties die komen na de
onze
die probeerden hun hoop te verwezenlijken
en verrast werden door het gebrom van de
helikopters
waardoor er een einde kwam
aan een visie van het leven van de geschiedenis en van de dingen
afwijkend van de komst van de helikopters
toen die instelden
wat door later levende historici genoemd zou worden
het systeem van rotatie van de helikopters
de koncentrische
wat niets anders was dan het voortdurende
komen-en-gaan komen-en-gaan komen-en-gaan
van de helikopters in een en dezelfde cirkel
waar onder
geboorte leven en dood zich voltrok van de rest van de generaties...
De woorden worden dus vermomd om de bewaker te misleiden, op een dwaalspoor te brengen om te voorkomen dat hij de verborgen betekenis begrijpt, maar ze moeten tegelijkertijd doorzichtig zijn voor de lezers. Het vergt van het publiek een groot voorstellingsvermogen en een ingespannen ontcijferen, het wordt gevraagd aan een gezamenlijke, spottende, oneerbiedigheidsrite deel te nemen en ook die vermomming aan te nemen, wil het begrijpen wat er achter elke zin schuilgaat. Maar laten we niet vergeten -dat doen de schrijver/schrijfster en de lezer(es) evenmin- dat dit bal masqué plaats vindt op vijandelijk gebied en | |
[pagina 125]
| |
dat het gevaarlijke konsekwenties kan hebben. Het zijn niet van die verkleedpartijen, waar op het nerveuze moment van afscheid een ieder zijn ware identiteit en zijn echte gezicht onthult, wanneer de spanning van het onbekende teloorgaat in de finale van de vervulde voorspellingen. Op dit bal masqué dat Chili heet bevindt zich naast de schrijver/schrijfster, naast het volk, allen gedwongen een ander gezicht voor te wenden om de verhulde waardigheid te bewaren, altijd nog een figuur, de baas van de tent, de militair die de eigenaar is van het bal en van de zaal. Al was hij door niemand uitgenodigd, hij kwam toch, in zijn opgedofte uniform, klaar voor de strijd. Maar met dit verschil: aan het slot van het bal komt de militair niet achter het masker te voorschijn. Wat er te voorschijn dreigt te komen is een echte mitrailleur, die heuse kogels afschiet, die werkelijk doodt, aan boord van een helikopter die, helaas voor ons, niet van papier is. Het is goed eraan te herinneren dat er plaatsen zijn, zoals Chili, waar dichters voldoende in het woord geloven om het risiko te nemen van die marteling, die gevangenis, die dood, waar bepaald niets verhulds aan is. Maar er is nog een vorm van literatuur als vermomming in de Latijnsamerikaanse kultuur, en welke omvang die aan kan nemen wil ik graag illustreren aan de hand van een voorbeeld, dat dateert uit de beginperiode van onze kolonisatie, van de kroniekschrijvers die in Europese bewoordingen een beschrijving wilden geven van een tot op dat moment ‘onbekende’ natuur, onbekend uiteraard in de westerse renaissancistische optiek van de conquistadores. In 1526 wil de geschiedschrijver Gonzalo Fernández de Oviedo de Spaanse koning Karel V een beeld geven van de Amerikaanse jaguar. Dat gaat zo: De tijger is een dier dat, volgens de geschriften der ouden, het allersnelste der landdieren is; en tiguer betekent in het Grieks pijl; en zodoende, vanwege de snelheid van de rivier de Tigris, kreeg hij zijn naam. De eerste Spanjaarden die deze tijgers op het Vasteland zagen, noemden deze dieren zo; ze zijn en lijken net zo als die uwe majesteit hier in Toledo gekregen heeft van admiraal don Diego Colón... De kop is gemaakt als die van een leeuw of een lynx, maar dikker, en die kop en het hele lichaam en de poten zijn getekend met zwarte vlekken op korte afstand van elkaar, met roodkleurige randen, waardoor het een prachtig harmonisch gevormde tekening wordt... en al hun poten zijn heel soepel en krachtig, en ze zijn goed gewapend met tanden en slagtanden en klauwen, en zo wild dat volgens mij niet één echte leeuw van het grootste soort zo wild, of zo sterk is. Van die dieren zijn er veel op het Vasteland, en ze eten veel indianen op en zijn heel schadelijk; maar ik kan niet | |
[pagina 126]
| |
uitmaken of het tijgers zijn, als ik zie wat men over de snelheid van de tijger schrijft en je ziet hoe log de dieren zijn die wij hier in Indië tijgers noemen. Oviedo vervolgt met de uitleg dat ‘al naar gelang de verscheidenheid van de provincies en de klimaten’ de dingen verschillende en soms zelfs tegengestelde aspekten krijgen en dat het daarom ‘wel eens zou kunnen zijn dat ook tijgers op de ene plaats snel zijn, zoals men schrijft, en dat ze in het Indië van uwe majesteit, waar het hier over gaat, log en zwaar zijn’. Maar zijn verbijstering wordt er niet minder van. Na een typische jachtpartij beschreven te hebben, voegt hij eraan toe: Mijn mening is, dat ik wel en niet geloof dat die dieren tijgers zijn, of panters, of een ander dier van de vele die beschreven worden met een gevlekte huid, of misschien een ander nieuw dier dat dat ook heeft en niet behoort tot de vele die al beschreven staan. Hij besluit met de Koning te waarschuwen voor de gevaren van de Latijnsamerikaanse tijger en hij verbaast zich erover dat het exemplaar waar de konïnklijke leeuwenoppasser mee door de tuinen van Toledo wandelt, zo tam en mak is. Een paar dagen na deze mening genoteerd te hebben, voegt Oviedo er een ps aan toe, waarin hij schrijft dat het noodzakelijk geweest was de beschreven tijger af te maken, omdat hij zijn bewaker had aangevallen, wat hem niet verbaast, aangezien ‘die dieren niet bij mensen moeten zijn, omdat ze woest zijn en van nature niet te temmen’. Tegelijk met de materiële verovering van ons kontinent, tegelijk met de onderwerping van de inheemse bevolking en de rijkdommen aan de expansionistische belangen van een handelsbelust Europa, zien wij het verschijnsel van een geestelijke verovering, de inlijving van die nieuwe gebieden bij de kultuur van de overheerser, de intrede van de jaguars en de bomen, van de orkanen en de indianen, in het gewijde rijk der Letteren, het Schrift dat die fenomenen voor eeuwig vastlegt, invriest, van een betekenis voorziet en universeel maakt, terwijl ze tot dan toe een vreemd randverschijnsel waren van wat gezien moet worden als de enige echte, enig mogelijke Geschiedenis: de westerse. Het is niet voldoende zich van de natuur meester te maken en de oorspronkelijke bewoners ervan te verdrijven: hun hersenen en spraakorganen moeten ook onteigend worden, ze moeten gedwongen worden hun dagelijks bestaan te definiëren volgens een systeem van al in de Oude Wereld benoemde en ingestelde waarden. De ekonomische plundering wordt gerechtvaardigd met de aankondiging van de taak der taken: het redden van de onwetende, het beschaven van de barbaar, het temmen en inpassen van de tijger in een harmonie die veruit superieur is aan zijn woeste leven. De wilden moeten in vakjes gestopt worden met de algemeen aanvaarde benamingen, want zonder dat zouden zij onvoldoende menselijk gewicht hebben om in de toekomst herinnerd te worden, in het Boek van de toekomst, geschreven door de kroniekschrijvers van het Imperium. Of, om de terminologie van dit colloquium te gebruiken, de jaguar moet vermomd worden met de woorden van de tijger. De vermomming wordt ons door de anderen opgedrongen om ons ervan te overtuigen, dat die beter met onze werkelijkheid overeenstemt, om ons die verschijningsvorm als de enig normale aan te laten nemen. En om niemand te laten suggereren dat wij het over processen hebben die in het grijze verleden plaatsvonden en dat die dingen nu veranderd zijn, hoeven we er slechts aan te herinneren dat, vijf eeuwen na Oviedo, ‘jaguar’ het merk is van een door een multinational gemaakte auto. De jaguar wordt tijger genoemd en de auto jaguar: dat is onze folkloristische, pittoreske bijdrage aan het tegenwoordige konsumptieuniversum. Je zou er zelfs een symbool in kunnen zien van de problemen van de Derde Wereld: in Latijns Amerika exporteren wij nu jaguar-huiden en importeren wij auto's. Maar zo simpel is de verdwijning van de jaguar, zijn verandering in een onschuldige woningdekoratie niet. Zowel voor de kroniekschrijver Fernández de Oviedo als voor ons is het duidelijk, dat die ‘tijger’ zich niet zonder slag of stoot in het harnas van wat al geschreven is laat persen, dat hij niet in de perfekte en onbevlekte definitie past, maar de kosmos van de toonaangevende gevoelswaarden openbreekt. De jaguar laat zich niet zomaar zonder meer koloniseren, eist hardnekkig een andere taal, vraagt om de twijfel van de jungle, doorbreekt de heersende schema's en taaluitingen. Door die afstand, tussen wat vanuit Europa geldend genoemd wordt en wat ontembaar voortkomt uit onze eigen werkelijkheid, wordt de hele Latijnsamerikaanse literaire produktie sinds die verre tijden onder spanning gezet en opgevoerd. Wij zijn gedefinieerd, vastgesteld, bevolen, in verhalen vervat, vanuit het buitenland. Maar de vitale impulsen van de werkelijkheid en de rebellie hebben de kracht van slagtanden. Wij zijn als tijger vermomde jaguars, ontegenzeggelijk mestiezen, gemengde, dubbele wezens, en onze taak, ons uiten, is dubbel moeilijk en zwaar. Wij houden ons bezig met de import van vermommingen uit het buitenland, literaire vermommingen onder andere, vermommingen waarmee we de mode in de wereldsteden maar slecht imiteren, maar we vermeien die vermommingen ook weer, naarmate we groeien, praten, in de gaten krijgen dat de mouwen niet passen, dat onze baard het masker kapot maakt, dat onze voeten uit de schoenen barsten, dat onze knieën het pak als vals aan de kaak stellen. In dit stadium is het onmogelijk en vergeefse moeite ons als Adam te presenteren en te | |
[pagina 127]
| |
proberen schoon schip te maken met de hele achter ons liggende historische ontwikkeling: onze huid is al gedeeltelijk vermomming, we zijn al voor een deel tijger en Europees woord. Wij moeten ons niet wagen aan een vruchteloze, escapistische terugkeer tot de bron, een poging zo naakt als de dieren te zijn, een aankondiging dat we voortaan alle vermommingen als vals van de hand wijzen. Onze kultuur moet leven, zelfs bloeien, met dit dilemma en het gaandeweg oplossen, tegelijk met de ernstige problemen om de ekonomische, politieke en sociale bevrijding te bewerkstelligen. Maar laat niemand denken dat de jaguar dood is, dat wij een bijna uitgestorven soort zijn, dat het onze enige toekomst is om als naamgever te dienen voor Engelse of Noordamerikaanse auto's. De Latijnsamerikaanse jaguar zit nog steeds in ons, even woest en ontembaar als toen hij die keer in de tuinen van Toledo het wurgende touw lostrok en zijn oppasser aanviel. Maar met het voorbijgaan van de eeuwen heeft hij het geschreven woord leren waarderen, zijn slimme vermomming tegen zijn vijanden geperfektioneerd en ingezien dat de strijd om zich onafhankelijk te maken ook de bevrijding inhoudt van de keel en de taal. Daarom zou ik deze bijdrage nu juist met een metafoor willen besluiten, de poëtische figuur die de werkelijkheid uiteindelijk dekt met een andere kontekst en een andere vorm om de onderliggende, wezenlijke samenhang ervan beter uit te laten komen, een metafoor die de twee voorbeelden vervlecht, dat uit Chili en dat uit de tijd van de Spaanse Verovering en die we tot nu toe gescheiden hebben gehouden. Deze metafoor is misschien ook wel geschikt om op iets te wijzen dat alle toehoorders wellicht al lang duidelijk is: Deze inleiding is zelf een vermomming, wij gebruiken literaire motieven om een boodschap uit Latijns Amerika over te brengen, die politiek van aard is. Laten we dan zeggen, dat de dag niet ver meer is, waarop de jaguar, in plaats van de tijger onder de wieken van die helikopter bezwijkt, in plaats van te bezwijken onder de bommen van die helikopter, die gebouwd is door General Motors of British Leyland of Lockheed, dat de dag niet ver meer is waarop de jaguar in opstand komt en de talrijke middelen zal vinden om de macht te krijgen over de besturing, de bediening van de instrumenten, over die helikopter zelf, en waarop, bij het gloren van die nieuwe dageraad, zij die zijn aangesteld om hem te bewaken, te vervolgen en te censureren zullen beseffen, dat zij al die tijd in een fictieve machtspositie verkeerd hadden, dat zij een General Motors van de eindeloze leugen geschapen hadden, dat alles een vermomming was, een spiegel, een masker, een droom, dat de werkelijke geschiedenis nu pas begint, het rijkdom van de ongelukkige jaguars van deze wereld en van hun kinderen; de bewakers zullen beseffen dat zij nu buiten de geschiedenis staan, dat wil zeggen, dat zij wezens zijn die vanaf dit moment en voorgoed het belangrijkste dat wij mensen kunnen bezitten en dat geen vermomming is, of ooit zal zijn, niet hebben; de bewakers zullen beseffen dat zij het enige waar het om gaat niet hebben, de bewakers hebben geen toekomst. Ariel Dorfman
|
|