Bzzlletin. Jaargang 7
(1978-1979)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Literatuur uit Latijns Amerika/8
| |
[pagina 43]
| |
Argentinië. Een belangrijk modernist als Lugones, toch gespitst op speelse, nieuwe thema's, zoekt in zijn Odas seculares onverminderd naar de ‘identiteit’ van Argentinië. Ook Don Segundo Sombra is een dergelijke, voor het eerst wat teleurgestelde, zoektocht met, als vaak, een hervormend trekje: fascinatie en kritiek gingen hand in hand, evenals een minderwaardigheidscomplex en verlangen naar eigenwaarde. Pas rond de jaren vijftig zou de erkenning van het mestizaje(meng)-karakter van de eigen cultuur het onderwerp minder dwingend en utopisch maken. In 1933 had de illustere Ezequiel Martínez Estrada Radiografía de la pampa geschreven, waarin het heimwee naar de wortels had plaats gemaakt voor sombere introspectie. In 1963 zette Julio Cortázar met Rayuela deze lijn voort, maar hij was allang de enige niet meer. Argentinië leek, met z'n hoofdzakelijk blanke bevolking en z'n grote middenstand, van meet af aan het geschikste Latijnsamerikaanse land als cultureel centrum. Het analfabetisme was er gering, de welvaart in verhouding groot, de contacten met het buitenland - ook via de immigranten - talrijk. Toch heeft het tot 1936 geduurd vóór het literaire uitgeversbedrijf in Buenos Aires pas echt opkwam. Als gevolg van de Spaanse Burgeroorlog trokken veel Spaanse uitgevers én auteurs, met hun geestelijke en materiële bagage, naar het taalverwante Latijns-Amerika. De meesten vestigden zich in de moderne hoofdsteden Buenos Aires en Mexico City. Daar zetten ze hun werk voort, schrijvend, uitgevend en vertalend. Zij gaven de Argentijnse literaire wereld een enorme injectie. Met enige overdrijving kan men zeggen dat in die jaren 1936-1939 de eerste echte literaire uitgeverijen in Argentinië van de grond kwamen. Veel later, in de jaren zestig, zullen de oplagen van Argentijnse boeken doorgaans niet groter zijn dan voorheen, maar ze worden tenminste verkocht, zij het - allicht - in een blijvend kleine kring van belangstellenden. Argentinië was intussen, na Spanje, Brazilië en Mexico, het belangrijkste uitgeverscentrum van Spaanse en/of Portugese boeken geworden. Er gistte van alles, in deze tijd van de boom, de succesexplosie van de Latijnsamerikaanse roman. Dankzij de verhoogde belangstelling van de Latijnsamerikaan voor zijn eigen problemen en producten, dankzij jarenlang met vrucht experimenteren en immiteren, dankzij de toegenomen internationale interesse voor het roerige werelddeel van Fidel Castro (sic!), werd de Latijnsamerikaanse literatuur, met name de roman maar ook de poëzie van ouderen als Vallejo en Neruda een welhaast magisch begrip. De Argentijn Julio Cortázar zette met zijn open roman Rayuela: een hinkelspel een intellectuele kroon op deze succestijd. Ook andere Argentijnen werden gelezen en geprezen in binnen- en buitenland: Sábato, Bioy Casares, Puig, Borges... Het is een tijd van discussies en polemieken, van opnieuw veel theoretische beschouwingen over de eigen ‘identiteit’ en nu ook over de ‘verantwoordelijkheid’ van de linkse intellectueel en artiest. Vragen die naar ons oordeel irrelevant zijn, worden met bloedige ernst gesteld: mag een schrijver zijn land verlaten, mag een schrijver boeken maken die te moeilijk zijn voor arbeiders, kan hij niet beter de wapenen pakken? Deze discussies worden nog altijd gevoerd, zij het, bijvoorbeeld in Argentinië, al niet openlijk meer. Nog maar vier jaar geleden werd een cultureel-politiek tijdschrift als Crisis in Buenos Aires op straat verkocht, zo'n aftrek vond het. Het had de voor zo'n pittig blad zeer hoge oplage van 35.000. Crisis, opgericht door de uit Uruguay uitgeweken schrijver Galeano, weerspiegelde de euforie om de zelf-ontdekking, en dan niet de modieuze, halfzachte zelf-ontdekking zoals die in Nederland momenteel hoogtij viert, maar een wezenlijke, politieke bewustwording. Met nieuw aplomb werden in Crisis Argentijnen en andere Latijnsamerikanen als betrouwbare spreekbuizen aan het publiek voorgesteld. Omdat de officiële bronnen over het algemeen stonden voor rethoriek, vaagheid en corruptie, waren het vooral de literatoren die in publieke organen het woord gingen voeren over de stand van zaken. Zij deden dit in interviews, artikelen en min of meer politiek geladen literaire geschriften. Toen twee jaar geleden een redacteur was vermoord, een ander gevangen zat en weer een ander - Juan Gelmán - verjaagd, verliet Galeano, zelf ook meerdere malen met de dood bedreigd, het land en hief Crisis op. Er was geen recht van bestaan meer voor een links opiniërend blad in het Argentijnië van 1976. Momenteel is Argentinië allang niet meer het bruisende culturele centrum van weleer. De weinige landen waar meer democratie heerst, zoals Venezuela, gaan nu voorop, al zegt dit natuurlijk niets over het kunnen van de schrijvers in de respectievelijke landen. Veel Argentijnen - Cortázar sprak onlangs over een aantal van 700.000 - hebben hun land verlaten, onder wie de intellectuele en artistieke voorhoede. Een dichtersgroep als El escarabajo de oro (De gouden scarabee) hield het nog even uit door stelselmatige naamsverandering en andere trucs, maar was met z'n spot uiteindelijk ook niet bestand tegen de wraak van terreurgroepjes. Cortázar verliet ooit, in het begin van de jaren vijftig, zijn land om in het aanbeden Parijs te gaan wonen, beu van de bedompte, provinciale sfeer in Buenos Aires en sterk gekant tegen het populisme van Perón. Hoe beroemd hij ook is, en hoezeer het ook de aandacht zou trekken als hem iets overkwam, hij kan nu alleen nog maar terug met gevaar voor eigen leven. De officiële instanties zullen hem niets doen, maar er zijn genoeg met het Videlabewind sympathiserende clubs die hem graag | |
[pagina 44]
| |
aan de hoogste paal zouden hangen. Hij heeft zich immers de laatste jaren fel tegen Videla en andere dictators opgesteld. Uit een rede die Cortázar onlangs in Stockholm hieldGa naar eind*. bleek dat hij ook niet ontkomt aan de in zijn land opgelaaide censuur, beroemd of niet. Het is begrijpelijk dat in een sfeer van vrijheidsbeknotting nieuwe genres ontstaan of oude weer opkomen. Enerzijds moet verzwegen onrecht, tot en met moord, aan de kaak gesteld worden. Anderzijds moet via sluikse wegen tot verzet opgeroepen worden. Er wordt veel militante poëzie geschreven. Ook het ‘sociale gebed’ is iets van deze tijd, een poëtische klacht tot God, een psalm met een politieke inhoud, à la Cardenal. Het hierbij afgedrukte gedicht van Juan Gelmán - niet eens recent! - geeft een indruk. De getuigenisroman is alweer jaren zo'n ingeburgerd fenomeen in heel Latijns-Amerika, dat het beroemde Cubaanse Casa de las Américas, een culturele instantie met ministeriële allure, er onder haar jaarlijkse prijzen een ereplaats voor heeft ingeruimd. De getuigenisroman uit Argentinië die hier het bekendst werd, is Operatie Bloedbad, van Rodolfo Walsh, wiens lot sinds de verschijning enkele jaren geleden onzeker is. Operatie Bloedbad (Nederlandse vertaling bij uitg. van Gennep) vertelt over een massaexecutie in 1956 op een vuilnisbelt in Buenos Aires. Twaalf mannen die naar een bokswedstrijd op de radio luisteren, worden gearresteerd. De ene helft wordt op een vuilnisbelt afgemaakt, op (ongestaafde) verdenking van deelname aan een pro-peronistische opstand; de andere helft ontsnapt, met wisselend lot. Walsh baseert zijn relaas op het verslag van enkele overlevenden, zodat de roman tevens een documentaire is. De feiten zijn weloverwogen gedramatiseerd tot een pakkend verhaal, hoe sick dat in dit verband ook klinkt. In het begin worden de verschillende betrokkenen van het drama geïntroduceerd, met hun al dan niet sympathieke hebbelijkheden. We krijgen te lezen van wie ze hielden, wie van hen hielden, wat ze deden die laatste uren voor ze hun huis, meestal voor het laatst, verlieten. We zien deze zelfde opbouw in de meeste getuigenisromans. Eerst de individuele kennismaking met de hoofdpersoon, op zo'n manier dat je menselijke interesse voor hem opvat: het ongeluk van de buurman grijpt ook meer aan dan dat van een wildvreemde. Dan volgt de eigenlijke actie, het - gruwelijke - hoogtepunt van de roman. Ten derde en tot slot de onderkoelde afwikkeling, bestaande uit politiedossiers, feitelijke gegevens, geboorteregisters, kranteberichten. De hier eveneens vertaalde Chileen Sergio Stuparich (Chileense lente, uitg. De derde spreker) past exact het zelfde, effectieve, stramien toe. Walsh voegde aan zijn getuigenisroman een Open Brief toen, een aanklacht waarin voor wie het nog niet duidelijk was de lijnen van 1956 naar nu worden doorgetrokken. Hiermee heeft hij ongetwijfeld het meeste kwaad bloed gezet bij de lieden die hem nadien ontvoerden. Het spreekt vanzelf dat ook in Argentinië niet iedere schrijver zich iets aantrekt van de politieke omstandigheden, althans niet expliciet in zijn werk. Veel schrijvers blijven strikt gespitst om de formele kanten, maar in de gedrukte stemming krijgen zij minder aandacht. Veel mogelijkheden om te publiceren zijn er ook niet meer. De laatste jaren zijn veel boekhandels dicht gegaan en verschillende uitgeverijen hebben er, al dan niet vrijwillig, de brui aangegeven. Jorge Luis Borges, 71 / Foto: Eddy Posthuma de Boer.
Een van de groten die niet uit hun land weg willen en hoeven is Jorge Luis Borges (1899). In zijn werk ontbreken politieke referenties, hoogstens geeft hij blijk van vlijmende minachting voor het gedoe van alledag, inclusief de politiek. Maar zijn afzijdigheid is niet consequent, hij heeft zich regelmatig lovend uitgelaten over ‘ordehandhavers’ als Pinochet en Videla. Borges begon zijn literaire carrière als dichter. Hij had de vroeg-Germaanse literaturen bestudeerd en was tot de conclusie gekomen dat de beste metaforen al lang bestaan en dat de dichter van nu ze alleen maar zo adequaat mogelijk opnieuw moet verwoorden. Hij was ooit de voortrekker van de ultraïsten, een post- | |
[pagina 45]
| |
modernistische beweging in heel Latijns-Amerika, en de manifestschrijver van de muurkrant Prisma waarin met literaire conventies de draak werd gestoken. Uit Prisma kwam later Martín Fierro voort, dat zijn naam níet ontleende aan verwantschap met de gaucholiteratuur, maar veeleer mondiaal georiënteerd was. Een voortreffelijk medewerker van dit stormachtige tijdschrift dat vijfenveertig nummers stand hield, was Oliverio Girondo, het enfant terrible van zijn tijd, die in 1922 zijn Twintig gedichten om in de tram te lezen schreef, en rebelser werd naarmate zijn leeftijd vorderde. Girondo, enigszins te vergelijken met Pound, is een markant dichter en zijn poëzie vol ironie en gein wordt door velen achteraf - bij de jonge dichtersgeneratie is hij zeer populair - als de top van het ultraïsme beschouwt, Borges ten spijt. Het modernismo, met andere uitlopers als het ‘creacionismo’, het ‘sencillismo’ - een reactie op het metaforisch geweld - en het ‘invencionismo’ was uit Europa overgekomen, maar de resultaten van de vernieuwing in Latijns-Amerika waren van zo'n gehalte dat er opnieuw een wisselwerking naar Europa vanuit ging. In Argentinië was Lugones de grote man van het modernisme, maar zijn werk is van wisselende kwaliteit en net niet fascinerend. De even oude Macedonio Fernández, bovenal prozaïst, is een totaler auteur, een oerindividualist, onclassificeerbaar. Borges is een groot bewonderaar van hem en heeft hem zijn geestesvader genoemd (zie bijgevoegde tekst). Hij heeft de tand des tijds goed doorstaan en wordt nog steeds gretig gelezen. Hij en de modernisten rekenden af met holle rethoriek en provincialisme. Er werden exotische en esoterische thema's binnengehaald, maar ook kwamen hedendaagse thema's op zoals nihilisme, paranassiaans laissez-faire. Vooral in de tijd dat het in Argentinië betrekkelijk goed ging, had de vernieuwing het karakter van een overmoedig spel met een sterk esthetische inslag. Later, in de loop van de jaren twintig, zou de zorgeloosheid bij velen afnemen. De Mexicaan Gonzáles Martínez had al eens gezegd: ‘Draai de zwaan z'n nek om, / hij is van valse pluimage’, doelend op het zeepbelkarakter dat de modernistische poëzie net zozeer had als de verguisde conventionele poëzie. De sociale nood in de veranderende samenleving wordt een belangrijk thema, nu ook met het accent op het individu. Borges wendt zich op een gegeven moment, dankbaar voor de leerschool, maar verzadigd, af van alle -ismen en ontwikkelt als ‘poeta doctus’ in snel tempo een eigen stijl en thematiek die hij de rest van zijn leven trouw zal blijven. Hij heeft geconcludeerd dat hij ten alle tijde het ritme van de spreektaal moet aanhouden, en toch niet moet bezwijken voor modieus taalgebruik. Natuurlijk was Borges niet de enige dichter die zich van de -ismen afwendde en een solitaire weg ging. Vanaf het moment dat de dichters van de tijdschriftvorm op de boekvorm overgaan, gaan zij stuk voor stuk hun eigen gang. Tot dan bestonden vrij duidelijk te onderscheiden groepen die elkaar beconcurreerden. Het bekendst zijn Florida en Boedo, naar de geboortewijk van de belangrijkste aanhangers. Florida staat voor elegant, kosmopolitisch, West-Europees, l'art pour l'art: Borges, Marechal, Norah Lange, Mastronardi. Boedo staat voor moeizaam, grauw, immigranten, revolutionaire interessen, Russiche sympathieën, zowel in politiek als in literair opzicht (Majakowski): Barletta, Amorim, Mariani. De laatste zal in een artikel het verschil tussen beiden groepen zelfs typeren als een klassenstrijd. Toch vervloeiden de lijnen vaak en er was veel overloop, al blijven de principes die aan de verschillende artistieke houdingen ten grondslag lagen herkenbaar. Borges is wellicht de eerste grote prozaschrijver van Argentinië en zelfs van heel Latijns-Amerika. Zijn cerebrale poëzie spreekt misschien minder aan dan zijn essayistische proza, maar de drie uiteenlopende gedichten, uit drie verschillende bundels, die hierbij, in de vertaling van de laatste Martinus Nijhoffprijswinnaar Robert Lemm, zijn afgedrukt, geven een indruk van Borges' - ook in deze - opvallende kwaliteiten. Het gaat om een voorpublicatie uit een dit jaar bij De Bezige Bij te verschijnen anthologie. Er is gelukkig al veel vertaald van Borges en dit jaar kan men, behalve de genoemde poëzieselectie, ook een nieuwe verhalenbundel en een bundel essays in het Nederlands tegemoet zien. Een belangrijk beeld bij Borges is het schaakbord, dat het tegelijk beperkte én vrije leven van de mens symboliseert: ‘Ook de speler (-) zit gevangen / in een ander schaakbord met een veld / van zwarte nachten, witte dagen’. Een ander beeld bij Borges, het labyrint, staat voor de vermeende orde in de chaos, het is het levenslabyrint waar iedereen in doolt. In één van de gedichten staat: Dank wil ik zeggen aan het goddelijke
labyrint van oorzaak en gevolg,
voor de verscheidenheid van schepsels
die samen dit vreemd universum vormen,
voor de rede, die niet op zal houden
van de doolhofplattegrond te dromen.
Borges heeft het niet over geijkte lyrische thema's als de natuur, liefde, eenzaamheid. Hij is - in alle genres die hij beoefent - de intellectueel die zich met filosofisch elan stort op eeuwige vraagstukken als de tijd, het universum, de plaats van de mens. Persoonlijke emoties zijn veralgemeniseerd. Toch heeft de lezer het gevoel dat de schrijver als persoon aanwezig is en niet alleen omdat de naam Borges, duidend op diverse ego's en alter ego's, nogal eens valt. Zijn persoonlijke aanwezigheid wordt bepaald door de ragfijne humor en de | |
[pagina 46]
| |
superieure willekeur waarmee hij, agnost als hij is, zijn materiaal behandelt. Vermeende waarheden of werkelijkheden worden met evenveel gemak geponeerd als geseponeerd. Achter dit spel voelt men de schrijver die als een God alle dimensies van het bestaan in zich sluit en rangschikt. Zonder existentiële gekweldheid wordt de tragiek uitgebeeld van de mens die, in weerwil van zijn vrije wil, gebonden is aan onkenbare, absurde wetten. Borges heeft best plezier in die tragiek, zolang hij zijn intelligentie maar kan scherpen. Een derde onmisbaar beeld in Borges' werk is de spiegel, die de grens tussen schijn en werkelijkheid aantast. De voorkeur voor de idealisten onder de filosofen - Plato, Kant, Shopenhauer, Berkeley - spreekt uit alles. Borges wordt door vriend en vijand bewonderd. Uitspraken als ‘hij maakte taal van rethoriek’, of ‘hij toonde aan dat denken minstens zo belangrijk is in de literatuur als emotie’ zijn in alle varianten gedaan. In het Nederlands verschenen tot dusverre zijn essayistische verhalenbundels Wereldschandkroniek, Het boek der denkbeeldige wezens (humoristische hersenspinsels over allerhande fabeldieren, gekruid met wetenschappelijke of quasi-wetenschappelijke citaten), De Aleph, De Zahir, Het boek van zand, en samen met zijn vriend Adolfo Bioy Casares, Zes raadsels voor don Isidro Parodi (1941), parodieën op de klassieke detective - beiden zijn dol op detectives - en Kronieken van Bustos Domecq (1969), een speelse maar genadeloze kritiek op mooischrijvers en al te voortvarende experimentelen. Van zijn poëzie verscheen vorig jaar een bloemlezing bij uitgeverij Flamboyant, onder de titel Lof der duisternis, wat bij iedereen Borges' (fysieke) blindheid in gedachten zal roepen. Adolfo Bioy Casares werd in 1914 geboren en is getrouwd met Silvina Ocampo, ook een bekend schrijfster. Ook Bioy Casares is druk in het Nederlands vertaald (Morels uitvinding, Ontsnapping van Duivelseiland, Slapen in de zon, De droom van de helden, De zwijnenoorlog) en deelt met Borges de voorkeur voor het fantastische, spottende. Maar zijn boeken zijn aardser, hij houdt zich wel degelijk bezig met de vraag hoe het komt dat zijn (anti-)helden zijn zoals ze zijn, dus met psychologie en sociologie. Zijn hoofdpersonen zijn door een neurose óf een magisch of futuristisch gegeven (zeker weten doe je het nooit bij hem) bezig dood te gaan van vereenzaming, en het einde is nooit vrolijk. Ook in zijn stijl onderscheidt Bioy Casares zich sterk van zijn vriend Borges, want hij hanteert in plaats van diens bondige, kwikzilverachtige Spaans een milde, wat slordige, detaillistische schrijfstijl die heel realistisch overkomt. Van de eerste belangrijke romanschrijvers in Latijns-Amerika moet, wat Argentinië betreft, Roberto Arlt genoemd worden, een adept van de Boedo-groep. Hij had er een handje van de Argentijnse samenleving zó akelig af te schilderen dat de hel niet erger kon zijn. De sociale kritiek in zijn werk is opdringerig en de benaming die hij in eigen kringen ontving, de ‘kleine Dostojewski’, kan makkelijk worden aangevochten. Maar er zijn nogal wat schrijvers geweest, bijvoorbeeld de Uruguayaan Onetti, die van Arlts bittere beeld van de grotestadsmensen gretig leerden. Anderen, zoals Borges, willen zijn naam niet kennen. adoefo Bioy Casares / Foto: Germàn Falke
Het modernisme had één stiefkind voortgebracht in de romankunst: Nancha Regules, van de Argentijn Manuel Gálvez. In het algemeen hield de roman zich, ondanks de vernieuwende prikkels die ook daar doordrongen, ver van het nieuws exoticisme en estheticisme. Kenmerkend blijft het zoeken naar de eigen identiteit, vaak met een metafysische ondertoon. Met de roman Don Segundo Sombra (1926) het eerste Argentijnse boek dat internationaal bekendheid kreeg, werd het pleit tussen ‘barbarij’ en ‘beschaving’ in het voordeel van het laatste beslecht. Weliswaar staat het romantische gaucholeven centraal, maar aan het eind constateert de hoofdpersoon dat een dergelijk bestaan meer mythe dan realiteit is. De roman zou zich steeds meer in de grote stad afspelen. Tot de eerste generatie grote romanciers - voorlopers van de ‘boom’ - behoren ook Eduardo Mallea en Leopoldo Marechal, beiden zeer verschillend van Arlts boedismo. Het lijkt of Marechal, ook dichter, een brug geslagen heeft tussen Boedo en Florida, omdat hij wel | |
[pagina 47]
| |
degelijk de pretentie had maatschappelijke processen vast te leggen, maar deze een grotesk masker opzette. Zijn roman Adán Buenosayres (1948) is een van de aardigste boeken uit heel Latijns-Amerika. Het is een danteske persiflage vol allegorie en symboliek, compleet met hellekringen en een Beatrice. De Argentijnse criticus Anderson Imbert, ook auteur uit de fantastische hoek, merkt in zijn naslagwerk schamper op dat dit boek ‘enig succes had bij de aanhangers van het literair populisme’. Wat hij met deze wonderlijke zinsnede suggereert is duidelijk: Marechal sympathiseerde met het peronisme. Maar wie uit Adán Buenosayres - deel één van een trilogie - iets haalt dat zweemt naar ‘populisme’ is knap. Het is een intelligent, komisch boek, misschien een draak, maar dan een leuke. Het is ook een voorlijk boek omdat provincialisme en grove psychologische schetsen - voorheen troef - te boven gekomen zijn. Marechal is jarenlang genegeerd in zijn land. Tegenwoordig geniet hij in Venezuela waar hij woont en bij de jongeren veel faam. Eduardo Mallea (1905) is, in tegenstelling tot Marechal, een pietepeuterig schrijver die almaar verder analyseert en preciseert. Hij begon als zovelen van zijn generatie speels - zij het niet optimistisch - met Verhalen voor een wanhopige Engelse (1926), maar hij werd al gauw serieuzer, op het beschouwende af, soms doods. Zijn verhalen uit De stad aan de beweeglijke rivier (1936) gaan over mensen die zich, in Buenos Aires, eenzaam door het leven slepen, zonder duidelijke moraal, als privéfilosoofjes op zoek naar zelftypering. Ze worden permanent aangevreten door twijfel en besluiteloosheid. Mallea plaatst graag het door moraal gestuurde leven van de provinciaal tegenover dit egocentrische, moeizame grotestadsbestaan. In zijn belangrijkste romans Todo verdor perecerá (Alle groen gaat voorbij, 1941) en Simbad (1957) ligt het accent niet op de actie maar op de psychologische karaktertekening. Het eerste boek gaat over een vrouw die na enkele mislukte relaties de hand aan zichzelf slaat; het tweede over een dramaturg die moeite heeft zijn leven te scheiden van dat van één van zijn hoofdpersonen. In Papeles particulares (Particuliere papieren, 1974) verzamelde Mallea, in de vorm van een apocrief dagboek, filosofische en/of psychologische notities rond het schrijversvak (zie de bijlagen). Ernesto Sábato (1911) is afkomstig uit de wetenschap en is misschien nog altijd meer een intellectueel dan een kunstenaar, omdat hij goed kan redeneren maar niet goed een boek kan opbouwen. Zijn belangrijkste werken zijn de novelle El túnel (De tunnel, 1948) en de ambitieuze, zeer lijvige roman - wijdlopigheid is een wijdverspreide eigenschap in Argentinië! - Sobre héroes y tumbas (1961) waarvan op korte termijn een vertaling in het Nederlands zal verschijnen. In deze roman is een actueel liefdesverhaal verweven met lappen historie en allerlei essayistische uitweidingen. Sábato's levensbeschouwing is verwant aan het existentialisme; centraal staat de levensangst, de nachtmerrie van het bestaan. Hij was één van de eersten op zijn continent die verkondigen dat metafysische problemen geen privilege zijn van de Europeanen. Een schrijver die zich onderscheiden heeft met zijn voorlijke montagetechnieken is David Vin̂as (1929). In zijn werk wordt Buenos Aires hard, gedemystificeerd neergezet. De personages zijn nagenoeg psycheloos en ondergeschikt aan het vaak trillerachtige gegeven dat op filmische of journalistieke wijze wordt uitgewerkt. Vin̂as' boeken, onder meer het recente Jauría (1974), zijn voor een groot deel met verspringend dialoog gevuld. Julio Cortàzar.
We komen bij één van de groten uit de Latijnsamerikaanse literatuur, een man die tallozen aan zich heeft verplicht met zijn prikkelende werk: Julio Cortázar. Hij werd in 1914 in Brussel geboren, een feit waaraan alleen zijn onspaans brouwende ‘r’ herinnert. Hij groeide op in een voorstad van Buenos Aires, een overgevoelig kind, vaak ziek, dingen ziend die niemand anders zag. Na een onderwijzersbaan en een jarenlang eenzaam lezersschap besluit hij in 1951 naar Parijs te gaan om de confrontatie te wagen met de aanbeden Franse cultuur. In Buenos Aires had hij tot de literaire familie van Borges behoord; later zou hij het fantastische steeds meer verruilen voor | |
[pagina 48]
| |
de alledaagse werkelijkheid, vooral die van zijn continent. Hij schreef tot dusverre zes verhalenbundels waarvan er vier in gewijzigde samenstelling in het Nederlands zijn vertaald: Het kwijlen van de duivel, Brief aan een meisje in Parijs, Circe, Octaeder. Erg veel succes had hier De mierenmoordenaar, karakterschetsen van de cronopio (eigenzinnig), de fama (opportunist) en de esperanza (maf), overigens gefingeerde ‘archetypen’. Hier en elders valt Cortázar de broosheid en absurditeit van het burgerlijk bestaan aan. Hij heeft het niet op sufheid of zelfgenoegzaamheid, en ook zijn manier van schrijven wil tot bewust lezen prikkelen, door de talloze relativeringen en taalgrappen. Cortázar schreef drie romans die alle in het Nederlands vertaald zijn: Rayuela (1963), 62 Bouwdoos (1968) en Boek voor Manuel (1973). Uit deze min of meer auto-biografische romans zijn de veranderingen te destilleren die Cortázar als persoon de laatste tien jaar ondergaan heeft. Rayuela gaat over een solitaire veertiger, een Argentijn, die smachtte naar Parijs en daar, eenmaal gearriveerd, al dolende probeert een levensvorm te vinden. Dat lukt niet best, een bijna filosofische scepsis verhindert hem deel te nemen aan enige actie, laat staan de politieke actie van zijn vrienden voor een vrij Algerije. Hij kan zich evenmin positief opstellen tegenover zijn twee, uiteenlopende, vriendinnen, de irrationele La Maga en de verstandige, sophisticated Pola. Er wordt veel gepraat in dit boek, op zolderkamers, onder het genot van drank en jazz. Er wordt ook veel gezworven en afstandelijk gekeken naar het gedoe van het ‘klootjesvolk’. Als de hoofpersoon wegens openbare schending van de zedelijkheidswetten - een vrijage met een clocharde - wordt opgepakt, moet hij het land uit. Deel twee van het boek speelt in Buenos Aires, waar de scepsis van de hoofdpersoon de vorm aanneemt van absurdistisch cynisme. Hij speelt pesterige, rituele spelen met de mensen om hem heen en zoekt La Maga, nu een symbool van geluk, terug in de gedaante van Talita, de vrouw van zijn oude gabber en Doppelgänger Traveler. Er is geen uitweg. Aan het eind staat Horacio Oliveira voor het open raam, klaar voor de sprong. Rayuela: een hinkelspel bevat nog een derde deel, bestaande uit citaten over de vormtechnische kant van het schrijven, toegeschreven aan de gefingeerde auteur Morelli. Maar er staan ook gedichten, flarden gesprek, grappen in dit derde deel dat, volgens Cortázar - die er een alternatieve leesvolgorde voor aangeeft - het best door de twee andere delen heen gelezen kan worden teneinde het verhaal complexer te maken en lineair lezen ‘om het lekkere verhaaltje’ te voorkomen. Rayuela heeft onmiddellijk na verschijning veel opzien gebaard en was voor velen een soort anti-bijbel, een nihilistisch, superieur en toch niet blasé geschrift. Het boek wordt algemeen beschouwd als de beste - grote - roman uit Latijns-Amerika, samen met Honderd jaar eenzaamheid, van de Colombiaan Gabriel García Márquez. 62 Bouwdoos is een wonderlijke roman, zoveel mogelijk ontpsychologiseerd, dus heel anders dan Cortázars andere werk. Belangrijk hier zijn tekens, toevallige maar bepalende configuraties waaraan de hoofdpersonen zich overgeven in een - opnieuw - ritueel spel. Boek voor Manuel lijkt in vele opzichten het mindere zusje van Rayuela. Een niet meer piepjonge man heeft een verhouding met twee uiteenlopende vrouwen met de zelfde kenmerken als La Maga en Pola: de één staat voor irrationaliteit en betovering, de ander voor fatsoen, goede smaak, snobisme. Vrienden bereiden een actie voor, ditmaal de ontvoering van een Latijnsamerikaanse VIP, en bedrijven microagitatie in het ludieke Parijs van rond '68: épater Ie bourgeois. De hoofdpersoon zweert bij zijn twijfel en zijn aleatorische muziek, maar na een symbolische droom gaat hij toch met zijn vrienden meedoen: hij zet, zoals Cortázar het heeft genoemd, ‘een stap in de geschiedenis’. Van een individualistisch tobber wordt hij een sociaal voelend mens. Een niet erg geloofwaardig beschreven ontwikkeling, maar een dergelijke krampachtigheid is op zich niet verwonderlijk bij grote ‘keuzen’. | |
[pagina 49]
| |
In Boek voor Manuel heeft Cortázar geprobeerd fictieve elementen en elementen uit de alledaagse werkelijkheid van Latijns-Amerika - zoals martelingen, in de vorm van kranteberichten - met elkaar te verenigen. Het spreekt vanzelf dat deze roman in Latijns-Amerika druk en venijnig is bediscussieerd, met categorische vóór- en tegenstanders. Duidelijk is dat Cortázar is veranderd. Zijn werk is psychologischer geworden, soms - bijvoorbeeld in het hier bijgevoegde hoorspel Dag, Robinson - zelfs enigszins moralistisch. Hij heeft zich meer in maatschappelijke en politieke omstandigheden verdiept, minder in metafysische vragen. De dichters hebben na de bruisende generatie van ‘21’, waartoe Girondo behoorde en ook onder meer Jacobo Fijman, verschillende stromingen gekend. Eerst komen het sencillistas, letterlijk ‘eenvoudigen’, gedisciplineerde maar gevoelsmatige poëten als Baldomero Fernández Moreno die reageren op het vele klatergoud en het metaforisch geweld van de ultraïstas. Een belangrijk dichter uit 1910 is Enrique Molina die zich, wat de intensiteit betreft waarmee hij gevoelens van pijn en wanhoop uitdrukt, met de Peruaan César Vallejo kan meten. Zijn Amantes antípodas (1961) was een betrekkelijk groot succes Generatiegenoten van Molina zijn Olga Orozco, César Fernández Moreno, de zoon van Baldomero Fernández Moreno en de wat jongere interessante Rodolfo Wilcock (1919). Van de generatie die volgt kenmerken nogal wat dichters zich door een populistisch aandoende neiging om volks te zijn. Er worden populaire dichtvormen onhelsd, gedichten gemaakt op het ritme van de tango. De sentimentaliteit is niet altijd buiten de deur gehouden. Juan Gelmán is een vertegenwoordiger van die richting en zijn gedicht De werkloze - is eerder typerend dan goed. Onder de dichters die in de jaren zestig opkwamen, onderscheiden zich Alejandra Pizarnik en Miguel Angel Bustos. Van de jongste generatie is Manuel Ruana (1942), hier met twee gedichten vertegenwoordigd, de moeite van de aandacht meer dan waard. Hij schrijft een soort filosofische poëzie die - soms - Pessoa, zonder diens humor, of Vallejo in gedachten roept. Paz, Mareehal en anderen roemden hem. Bij een vluchtig overzicht als dit vallen er namen bij bosjes, maar er vallen onvermijdelijk nog méér namen onder tafel. Ik denk aan Manuel Peyrou (1902) die een verdienstelijke plaats inneemt in het in Argentinië zo sterk bezette hoekje van de fantastische prozaïsten. Ik denk aan Manuel Puig (1939) die met Het verraad van Rita Hayworth ook in Nederland bekend werd en met Boquitas pintadas (Geverfde bekjes), The Buenos Aires Affair (een politieroman) en een recente lijvige roman zijn naam verder vestigde. Hij is op z'n best als zedenschilderend schrijver met de nodige ingebouwde slapstick. De kleine bourgeoisie moet het weer hevig ontgelden. Cortázar en Borges staan beiden hoog op de nominatie voor de Nobelprijs voor literatuur. Over Borges merkte een jurylid van de Zweedse Academie onlangs op in een interview dat in de Haagse Post verscheen: ‘Borges zou de prijs een paar jaar terug gekregen hebben, als hij toen niet zulke krankzinnige politieke uitspraken was gaan doen’. Jammer, want de kwaliteit van zijn literatuur staat buiten kijf. En daarbij is het bijvoorbeeld ook niet van belang of je, zoals Cortázar, zegt graag in Parijs te wonen omdat je van daaruit een beter zicht hebt op Latijns-Amerika, of, als Borges, bij Buenos Aires zweert omdat van daaruit de rest van de wereld zich uitstekend profileert. | |
HeimweeGa naar eind*
|