verzorgd: een broek van zwart fluweel en een glimmend overhemd. Van een postbode die ze kenden hadden ze zijn wijde zwarte cape geleend. En, lieve God, het weerzinwekkende masker dat op tafel lag, was ook voor mij. Een echte varkenskop! Ik kleed me aan, alles in orde, maar toen ik mijn neus op de spiegel drukte, met mijn masker... bah! wat afschuwelijk! En Gust maar lachen met zijn iele stem, en zijn oudere moeder net zo, maar met een nog ielere stem...
We gingen via de tuin naar buiten, want op de trottoirs, voor de winkels, was het razend druk. Ik span me voor het karretje dat zich in de garage bevond (het was zelfs niet zwaar), en we banen ons een weg naar de rijweg, naar de villa's van onze klanten.
Het regent, het motregent, het miezert. Maar het maakt niet uit, we zijn in optima forma. Een auto verblindde ons, en we weken uit naar de kant van de weg. Nog een klein stukje, dan gaan we een parallellaan op. Gust neemt het bovenste pakje en zegt:
- Wacht hier op me.
Voor de villa onttrekken de thuja's hem aan mijn oog. Een bronzen belletje, vlakbij. Dat is Gust. Nu moet er open zijn gedaan, want er schijnt licht door de gaten, tussen de thuja's. Stilte... Ik geloof dat ik de stem van Gust hoor. En plotseling de blijde, blijdere, nog blijdere kreten van een kind, van kinderen, van mevrouw en mijnheer en Gust en kinderen en - de thuja's zijn weer donker geworden. De laarzen van Gust knersen op het grint.
- Prima. Die hoefde niet bang gemaakt te worden. Maar bij de volgende moet je dichterbij komen, en als ik met mijn vingers knip, spring je tevoorschijn en je verstopt je direct weer... begrepen?
Het was een huis met een trapje. Drie treden aan de ene kant, drie treden aan de andere. Er was ook een thuia. maar niet meer dan een. Rrrring... want deze bel was electrisch. Gust staat daar, ik achter de thuja. De moeder doet open, maar achter haar begint een ventje te schreeuwen: ‘Sinterklaas! Sinterklaas!’ en het geluid van een opengaande deur is te horen. En Gust vraagt de kleine met de temerige stem van een pastoor op de preekstoel:
- Hoe héééét jij?
En het jongetje, zo'n vier jaar oud, het haar blond als krullen van elzenhout, antwoordt met een heel klein stemmetje:
- Pi-tou.
En Gust, met zijn iele stem:
- En... ben je braaf geweest?
- Jaaa! antwoordt de kleine, die het pakje onder de arm van Gust ziet. De moeder geeft Gust een overduidelijke knipoog, over het hoofd van het ventje heen. Maar de vader, achter uit de vestibule:
- Hé daar? Is dat wel waar?
Het jochie raakt helemaal van z'n stuk. En de moeder geeft Gust opnieuw een teken, maar deze keer doet ze heel krachtig haar hoofd omlaag om te kennen te geven dat het genoeg is, dat het zo goed is, dat Gust het pakje kan geven. Maar hij gaat door:
- Braaf zijn hoor, anders...
En hij knipt met zijn vingers. Daar wachtte ik op. Ik schiet overeind, spring tevoorschijn, en daar sta ik voor ze.
- Ha-haaa! en ik stootte een duivels gelach uit. Ik hield mijn klauwen onder de neus van de kleine, en hup! ik was weer weg.
Mijn God, wat een consternatie! Mevrouw kreeg de schrik te pakken en slaakte een gilletje alsof ze de hik had. De kleine jongen rende weg. Mijnheer daarentegen drukt Gust de hand en zegt:
- Zeer geslaagd! Een echte poppenkast! Bravo, bravo!
En hij stopt Gust iets toe. Ik haal diep adem, helemaal in en helemaal uit, omdat ik een beetje al te bruusk heb gesprongen.
Daarna liep alles op rolletjes. Gust belt, ik geef hem het pakje. En direct verstop ik me. Hij brengt zijn verhaaltje: ‘Ben je braaf geweest?’, maar met iets te iele stem, zodat zijn toespraak slechts effect heeft tot vijf jaar. Vanaf zes jaar openen ze een krokodillemuil, en als Gust vraagt: ‘Ben je braaf geweest?’, antwoorden ze met: ‘Jaaaa!’
We zijn al bij het voorlaatste huis, en er resten nog maar twee pakjes in het karretje.
Grootmoeder staat op de drempel van de deur, met een jochie tegen haar rokken, en Gust weer:
- En... ben je braaf geweest?
De kleine ratelt als mechanisch speelgoed:
- Ja, ik ben braaf geweest. Pappa en mamma zijn nog niet thuis, want vandaag is het erg druk in de winkel. Wat heb je voor me meegebracht?
Gust is overrompeld: hij geeft hem direct zijn pakje. Het jochie loopt er zonder omhaal mee weg, maar Gust roept hem na:
- Wacht 'ns even! Wat zeg je dan tegen Sinterklaas?
Het kereltje legt zijn pakje op de grond en drentelt naar Sinterklaas. Gust opent zijn armen als de goede herder, buigt teder zijn hoofd, en als het jochie bij hem is, tilt hij het - hoepla! - in één beweging op en stopt het onder zijn mantel. De kleine kraait het uit, de grootmoeder lacht, en Gust zegt tegen het ventje:
- Heb je zin om met de kleine Jezus te spelen? Om te knikkeren? Nou, zeg 'ns?
En Gust lacht, maar ik hoor wel dat hij niet zo lacht als anders. De kleine voelt zich niet op zijn gemak:
- Ik wil m'n pakje.
En hij strekt zijn handen uit naar grootmoeder. Dan zet Gust hem weer op eigen benen en het kereltje loopt weg met zijn pakje. Naar de keuken. Hij komt direct terug en vraagt:
- Oma, 'n mes. Open maken! 'n Mes, oma,