Szymon. We dachten dat hij er nooit meer vandaan zou komen. Hij zat er natuurlijk foezel te drinken in een wolk van tabaksrook. Maar wij stampten vanwege de kou steeds vaker met onze voeten op de grond.
- Jongens, zei Kazek, die smeerlap doet 'n dutje, 't heeft geen zin nog langer te wachten.
Maar Kazek had z'n muil nog niet dicht gedaan, of er klonk gebonk tegen de deur, hout tegen hout. Daar had je 'm. Hinkend en sjokkend kwam hij naar buiten. Maar we weten nog niet waar hij heen gaat.
- Hij gaat 'n plekje zoeken in de rioolbuizen, fluistert Stefan.
En alsof hij 't gehoord heeft, sleept Iwan zich voort langs de omheining, sleept zich voort tot aan 't hek. En achter 't hek is de opslagplaats. Buizen op buizen, holtes op holtes gestapeld in de leegte, Iwan duwde 't hek open, deed 't weer achter zich dicht, keek even om en kroop in een buis, niet in de eerste, niet in de tweede, maar in de derde.
- Kom mee, jongens! zei Adam.
- Wacht even, zei ik, want weet u, niet dat ik iets van plan was - 't was mijn zaak niet -, maar ik wou niet dat we voor niks gewacht hadden. We bleven nog 'n kwartiertje staan, en toen gingen we, Tadek voorop. Tot 't hek was zo moeilijk niet. Maar daarna, op 't knersende grind... Tenslotte waren we er. Hij slaapt, de smeerlap. Hij snurkt zelfs zo hard dat 't ervan galmt in de rioolbuizen. En als we dichterbij komen, komt er 'n stank uit... 't Stinkt naar de aardappelzakken die hij daar uitrolt, 't stinkt naar z'n eetzak vol beschimmeld brood en naar 't ijskoude beton. Hijzelf ligt meer naar achteren. Maar zijn krukken staan tegen de ingang van de buis, en de stomp van die Oekraïense hoerenzoon steekt naar buiten.
't Been ligt plat op de grond, met 't hoefijzer naar ons toegedraaid - dat grote houten been, die poot van 'n zat varken. Het boort zich in onze ogen, en ik weet niet meer wie er over begonnen is, wie op 't idee is gekomen, maar ik zag dat er lucifers nodig waren en die heb ik toen aan Adam gegeven... Of misschien heb ik die hoop takjes en spaanders wel aangestoken die mijn kameraden gauw-gauw waren gaan zoeken en die ze onder de beukehouten krukken hadden opgestapeld. En toen de lucifer aan was, gaf het hoefijzer 'n rode weerschijn. Daarboven begon 'n beetje rook te kringelen, en Iwans hol werd verlicht. Stefan, mijn broertje, stikte van 't lachen.
- Hij zal 't warm krijgen.
Opeens vatten de krukken vlam. En Kazek zegt:
- Nat pissen, jongens, anders verbrandt-ie met huid en haar.
Maar niemand verroert zich. We staan daar, we kijken, en we zien en zien niet, en we kijken opnieuw naar dat leuke vuurtje, zoals je naar 'n kerstboom kijkt de eerste avond dat hij er staat. En de kurkdroge krukken knetteren, vonkjes spugend. Ik kijk naar Adam en zie dat hij lacht. En dan fluistert Kazek:
- Wegwezen, jongens!
Iedereen maakt dat-ie wegkomt en rent halsover-kop naar 't hek, en ik - weet u - ik wilde 'n kruk in 't midden van 't vuur duwen om 'm lekker te laten branden, maar hij glipte uit m'n handen en gleed tegen 't houten been van Iwan... Ik heb niets tegen 'm, en ik kreeg 'n raar gevoel van binnen... maar Adam maakte 'n teken van “opschieten-opschieten”, dus ik begon te rennen en ik heb verder niks meer gezien. Op straat vroegen ze me wat ik gedaan had. En ik zei: “Gewoon, meegedaan. We waren toch met elkaar... we moesten Adam wreken...”
Iwan is niet verbrand, hoor, nee... De vrouw van Szymon kwam van de stad en hoorde hem janken. Ze dacht dat 't een hond was, vertelde ze. Ze ging er op af, en daar, in die buis vol rook, was iets dat huilde en steunde. “Wie is daar?” vroeg ze. Maar daarbinnen hoorde ze niets dan gesnuif en gejank, ze kreeg er geen hoogte van. Ze holde naar huis om Szymon te halen, ze maakte 'n hoop heisa, en samen met de voerman die wat bij ze zat te drinken hebben ze die ouwe mankepoot eruit getrokken. Zo kwam hij met de schrik vrij... Want hij was wakker geschrokken toen 't vuur tenslotte de bovenkant van zijn houten been had bereikt. Hij zag dat 't brandde en werkte zich naar 't uiteinde van de rioolbuis. Hij had niets, hij was alleen 'n beetje geschroeid. Hij heeft 'n paar dagen bij Szymon in de gang liggen kermen. Szymon heeft nieuwe krukken voor hem laten maken bij de timmerman, want hij was 'n klant van 'm. En hij is er vandoor gegaan, weg uit de stad. Misschien heeft hij een betere plek gevonden... Maar hoort u me? Wij... ik heb die ellende niet gewild, maar we moesten hem 'n goeie les geven... Hoort u me? Zeg toch of u naar me luistert... Ik zal alles zeggen, ik zal eerlijk zeggen wie op 't idee van dat vuur is gekomen, ik zal vertellen hoe 't kwam dat die kruk uit mijn handen glipte... ik zal alles vertellen... Maar antwoordt u toch, geeft u toch antwoord...’