een scheiding van jaren, weer thuis komt wonen, vindt hij de kleine Mario verwijfd en hij zal wel eens even een kerel van hem maken. Hij stuurt zijn zoon naar een para-militair college waar hij kennis maakt met alle lagen van de bevolking en met allerhande intriges en conflicten. Een zeer verrijkende ervaring, die Vargas Llosa zal vastleggen in zijn eerste roman De stad en de honden (1962). De ‘honden’ uit de titel zijn eerstejaars studenten van het Leoncio Prado-college. De onderlinge spanningen tussen de leerlingen worden knap geregistreerd, met de ijzige objectiviteit die Vargas Llosa nastreeft, al gaat hier en daar de vermanende vinger nog wel eens per ongeluk omhoog.
Het verhaal - al vrij snel in het Nederlands vertaald zonder dat het destijds opzien baarde en onlangs met meer succes herdrukt - gaat over de diefstal van examenopgaven, het verklikken daarvan, de moord op de verklikker en de verdoezeling van het schandaal door de schoolleiding. Met de regelmaat van de klok zijn flashbacks over de personages ingelast, zodat ze meer reliëf krijgen en hun gedrag een psychologische en maatschappelijke achtergrond krijgt. De opbouw van het boek is nog niet zo complex als die van Vargas Llosa's volgende werken. Wel zijn alle thema's al aanwezig: het machismo (de noodzaak voor de Latijnsamerikaanse man om zich te ‘bewijzen’), de tweederangs sexualiteit (hoeren, porno), de sentimentaliteit, het geweld.
Voor mij is De stad en de honden met z'n beklemmende beschrijving van de schoolhiërarchie, compleet met ‘sloompies’ en lefgozers, het aantrekkelijkste werk van de Peruaan tot nu toe. Misschien omdat hierin de personages tamelijk echte mensen zijn en geen weggeobjectiveerde marionetten, zoals in Vargas Llosa's latere werk. Daar komt wellicht bij dat initiatieromans - boeken waarin het gaat om de kennismaking van jonge mensen met verschijnselen als sex, macht, maatschappij - altijd een aantrekkelijke mogelijkheid tot zelfprojectie bieden.
Vargas Llosa heeft eens verteld dat hij na deze roman uitgeteld was. Het had hem zo aangevreten dat hij besloot zichzelf bij een volgende gelegenheid in bescherming te nemen door twee romans tegelijk te schrijven. Dit voornemen mislukte falikant. De taak die hij zich had gesteld - de ene dag werken aan het ene verhaal, de andere aan het andere- bleek ondoenlijk: als het niet ‘mocht’ dacht hij toch aan de personages waaraan hij de volgende dag pas weer mocht denken. De twee verhalen vloeiden in elkaar over, letterlijk, want het werden de hoofddraden uit Het groene huis (1965/6), de ene gesitueerd in de sloppenwijk La Mangachería van de woestijnstad Piura, de andere in het oerwoud langs de Amazone. De tropische natuur in dit laatste gebied is aanwezig middels een grote hoeveelheid inheemse floraen faunanamen maar speelt nadrukkelijk een decorfunctie, in tegenstelling tot wat in vele vroegere Latijnsamerikaanse romans gebeurde waar de personages als schimmen rondscharrelden in de eigenlijke hoofdpersoon, de natuur.
De schrijver probeert steeds de indruk te wekken dat we met ‘kronieken’ te maken hebben, zijn aanwezigheid is zoveel mogelijk weggedrukt. Niet voor niets is Flaubert, en met hem de wens een schijn van objectiviteit te wekken, een favoriet van de Peruaan. De meest indrukwekkende persoon in Het groene huis is don Anselmo, een zachtmoedig vreemdeling die, als Sutpen in Absalom Absalom, van Faulkner, één van Vargas Llosa's andere favorieten, uit het niets opdoemt. Hij sticht het groene huis, een hoerenkast waar jong en oud de sexuele onderdrukking omzet in fantasieën en dromen. Don Anselmo koestert een tere liefde voor de blinde, dove Antonia van wie hij nooit met zekerheid zal weten of ze ook van hem hield. Ze sterft bij de geboorte van hun dochter.
In Het groene huis zijn een vijftal geschiedenissen op een welhaast schematische wijze dooreengestrengeld. Verschillende sectoren uit de Peruaanse samenleving worden min of meer karikaturaal neergezet, zoals de opvoedingsgezinde nonnetjes in de Amazonebarbarij en de hanige binken uit La Mangachería. In zekere zin heeft Vargas Llosa met deze roman, een ‘totaalroman’, de bedoeling gehad een beeld te geven van Peru voor zover hij het kent. Dat de indianen, numeriek gezien toch overheersend in Peru, weinig centraal staan, komt omdat Vargas Llosa niet zoveel van ze weet. Daarvoor verwijst hij onder meer naar zijn in 1959 gestorven landgenoot José María Arguedas (Los ríos profundos, De diepe rivieren, vertaling in voorbereiding) die hij bewondert maar met wie hij weinig affiniteit heeft. Arguedas groeide tussen de indianen op en sprak hun taal, het quechua.
Om de eenlijnige wet van causaliteit te doorbreken en de complexiteit van wat hij vertelt niet te versimpelen heeft Vargas Llosa een vertelstijl gekozen waarbij verschillende tijden plaatsniveaux door elkaar lopen. Vaak verspringt binnen één zin het onderwerp, soms meerdere malen, en een gevolg bereikt de lezer over het algemeen eerder dan de oorzaak. Toch alterneren de geschiedenissen, zoals gezegd, op een bijna rekenkundige manier, wat een gemaniërende indruk nalaat. Wie er op bedacht is kan er plezier aan beleven na te gaan in hoeverre William Faulkner de Peruaan wat de stijl betreft beïnvloed heeft.
Het groene huis is niet een echt moeilijk boek - het taalgebruik, het verhaal, is in feite heel conventioneel - maar het vereist wel even doorzetten voor je door de bomen het bos ziet. Vargas Llosa zou zijn stijl nog verder vertakken, eerst in de novelle De jonge honden van Miraflores (1967), onlangs samen met zijn debuutverhalen De bazen in het Nedelands uitgekomen; daarna in het lijvige Conversación en la Catedral (1970), afgezien van Vargas Llosa's recente roman La tía y el escribidor zijn enige belangrijke nog niet in het Nederlands vertaalde werk. Die Catedral is een bescheiden eethuis in een buitenwijk, en niet een godshuis zoals men misschien zou denken. Het gaat in deze roman, net als in De jonge honden van Miraflores - waarin de geschiedenis verteld wordt van een jongen die zich letterlijk doodschaamt over zijn ontmanning door een hondebeet - weer over een mislukt leven. Het is Vargas Llosa's meest politieke roman. Centraal staat de doorwerking van de dictatuur - van Odría die van 1948 tot 1956 in Peru heerste - tot zelfs in de dromen van de mensen. Volgens de schrijver is Peru in die tijd in één klap corrupt, ziek geworden.