Milde toon in felle aanklacht tegen Suriname
Sig. W. Wolf
Weinig Surinaamse auteurs krijgen de kans hun werk te publiceren. In eigen land is er nauwelijks sprake van een uitgeverstraditie. Het handjevol drukkerijen, boekhandelaren, en uitgevers dat zich zo graag met de geestelijke produkten van landgenoten in een ondernemersrisico durft te storten, heeft wel wat anders aan zijn hoofd. Daarnaast zit je als auteur met de wel vervelende handicap, dat wil je met een enigszins redelijk produkt toch je nek uitsteken, de noodzakelijke stimulansen ontbreken. Stimulansen als een volwassen zelfkritiek, het afstand nemen van de high brow incrowd, die met een onvoorstelbare zelfgenoegzaamheid dicteert wat ‘goed’ is en wat de prullenmand in kan, en tenslotte de angst om te falen. De grootste rem lijkt echter voor oprechte auteurs in Suriname te zijn dat ze er in hun werk niet aan kunnen ontkomen de kleinschalige Surinaamse gemeenschap op de pijnbank te leggen, waarmee ze hun verdere positie binnen de Surinaamse leefgemeenschap ondraaglijk maken. Iedereen kent iedereen. En iedereen kent de lasten en de lusten van de ander. De herkenbaarheid van hoofdrolspelers in het sociale drama, betekent onherroepelijk een oproepen van boze tropische geesten, die je verdere leven wel de vernieling in kunnen helpen. O wee, de schrijver die zich hieraan zou durven bezondigen.
In Nederland komen Surinaamse schrijvers nauwelijks aan bod. Geen enkele uitgever zal de kosten of moeite nemen een niet reeds gevestigde buitenlandse schrijver op de markt te gooien. Hij speelt het liefst op veilig.
Edgar Cairo heeft bovengenoemde bezwaren tijdig onderkend en een handig systeem toegepast. Hij bouwt zijn reputatie op door zelf zijn romans, gedichtenbundels, toneelstukken en novellen uit te geven. Af en toe zoekt hij onderdak bij een ‘echte’ uitgever, zoals NOVIB (zijn ‘Kollektieve schuld’ kwam daar twee jaar geleden uit in de serie ‘De Derde Spreker’) en onlangs verscheen bij In de Knipscheer in Haarlem zijn roman Adoebe-Lobi/Alles tegen alles. Inmiddels heeft Cairo in een direct mailing aangekondigd dat binnenkort ‘Neti Nanga Joe/Nacht met jou’ (twee theaterstukken) in eigen beheer verschijnt. (‘Het is misschien ondoenlijk voor u om elk door mij gepubliceerd werk aan te schaffen. Ik wil u erop wijzen dat u met de aankoop van dit soort boeken niet alleen waar voor uw geld krijgt, maar dat u tevens solidariteit betuigt met de zich opbouwende literatuur van een Derde Wereld land als Suriname. Bovendien, het moet bescheiden worden gezegd, u haalt hiermee een unieke verzameling in huis’.) Ondernemingszin kun je Cairo niet ontzeggen. En daar heeft hij nog gelijk in ook. Je moet met beide benen op de grond staan wil je ontsnappen aan de verstikkende luchtledigheid van dit vacuüm verpakte leven. Alleen zegt Cairo het vriendelijker en met een vitaliteit en mildheid die werkelijk authentiek is. Hiermee pakt hij je in, en barst dan los in een felheid om sociale wantoestanden, historische misstappen en nauwelijks herkenbare hypocrisie aan de kaak te stellen. Dit blijkt overduidelijk in zijn roman Adoebe-Lobi.
Het gegeven is vrij simpel. De hoofdpersoon Roy staat voor zijn eindexamen middelbare school in Suriname. Hij is het prototype van de Surinaamse volksjongen: achterbuurten, een moeder die met een stel kinderen van verschillende vaders voor de zaak kan opdraaien, geen geld, pikzwart, deugt nergens voor, holt voortdurend achter de meiden aan, en ziet als belangrijkste doel in zijn leven: naar Holland gaan om als doctorandus terug te keren.
Roy krijgt een zenuwinzinking, wordt er bovenop geholpen door een directrice van een bibliotheek, en kan nog juist voor de onafhankelijkheid instappen op de Bijlmerexpres. Om dit gegeven weeft Cairo de strijd tussen Creolen en Hindostanen, de rivaliteit tussen de lichthuidigen en de donkerhuidigen, politieke tegenstellingen, de wrijvingen die voortkomen uit het verschil tussen rijk en arm, de positie van Nederlanders van Europese afkomst. Dit alles geplaatst tegen de achtergrond van de onafhankelijkheid, en de toen heersende hypocriete mening dat wanneer je naar Nederland ging, je dan een verrader was, iemand die zijn land in de steek liet. Het waren toen alleen de sterken die er geen trauma aan over hielden. Een van die sterken was Roy. Hij ging. En daarmee koos hij voor zijn vrijheid. Een vrijheid die Cairo erg lief is als hij op de hem bekende wijze met grote mildheid, de hele Surinaamse gemeenschap aan zijn laars lapt en op fijnzinnige wijze de deugden maar vooral de kwalen op onverbloemde wijze hekelt. In feite is Adoebi-Lobi een roman met een dubbele bodem. Menigeen zal bij het lezen veronderstellen dat hij het verhaal krijgt voorgeschoteld van een eenvoudige volksjongen, die het toch maar met veel inzet maakt in die gecompliceerde Surinaamse samenleving. Maar in werkelijkheid is zijn situatie die steeds doorzichtiger wordt, een schrijnende aanklacht met als vluchtideaal iedere andere plek op deze aarde, als het maar niet Suriname is. En waar kun je (voorlopig) dan beter terecht dan de tussenhaven die Nederland heet en waarvan je een ingedramd ideaalbeeld bezit. Edgar Cairo, die een vurig pleiter is van het Sranan Tongo, ofwel de Surinaamse taal, heeft uiteraard waar mogelijk is, deze taal toegepast. Daarnaast schreef hij het boek in het Surinaams Nederlands, of Nederlands Surinaams.