Stortemelk-goed voor elk
Het debuut van Gerrit Jan Zwier
Hans van de Waarsenburg
‘Elseviers Literaire Serie’ is een bescheiden literaire serie van een van de grootste uitgeversconcerns van Nederland (misschien zelfs wel West-Europa). Sinds een heleboel jaren zwaait de uit Brussel vertrokken Angèle Manteau daar de literaire scepter op de haar eigen wijze. Ik gebruikte het woord ‘bescheiden’ reeds. Daarmee bedoel ik o.a. het beperkte aantal titels dat zij jaarlijks uitbrengt, of beter gezegd: uitbracht, daar Angèle Manteau sinds 15 januari van dit jaar als directrice werd opgevolgd door Wim Hazeu, die een lustrum lang hoofd N.C.R.V.-T.V. is geweest. De boeken die in Elseviers Literaire Serie uitkomen vallen verder op door een bijna altijd gelijk aantal pagina's (circa 110), verzorgde omslag en relatief lage prijs. Een ander opvallend feit is, dat vele uitgebrachte titels de ene herdruk na de andere halen (o.a. Hannes Meinkema, Herman Pieter de Boer). Een van Angèle Manteau's laatste ontdekkingen is het debuut van Gerrit Jan Zwier, indien men van een ontdekking kan spreken, daar de auteur eerder verhalen publiceerde in Vrij Nederland en Avenue Literair. Zijn verhalenbundel heeft de intrigerende titel: DE NOORDKROMP en andere verhalen en valt na eerste lezing op door een vrij konstante kwaliteit en een zeer zorgvuldig taalgebruik. Gerrit Jan Zwier moet heel wat slijp- en schuurwerk hebben verricht alvorens te debuteren. Hier ligt misschien ook de oorzaak, dat de lezer bij eerste lezing te gemakkelijk leest, anders gezegd: dat de verhalen zich gemakkelijk laten weglezen. Maar dit kan als een compliment aan de auteur beschouwd worden. In bijna al deze verhalen gaat het over een steeds wisselende enkeling, die zich staande probeert te houden, die zich probeert te verzetten in èn tegen een hem vijandige of zich teveel opdringende ‘Umwelt’. De flaptekst zegt het anders: ‘De hoofdpersonen in de
negen voor u liggende verhalen bevinden zich allen in een fuik die zich zowel òm als ìn het bezig is te sluiten.’ Eigenlijk dus het aloude thema: individu tegenover de rest en die rest dat kunnen dan enkele personen zijn of een massa. Een enkele keer komt het in deze verhalen tot een lijfelijk vechten (o.a. ‘Stortemelk-Goed voor Elk’) maar in het algemeen gaat het vooral om ‘oplossingsmethoden’ die het individu bedenkt tegen diegenen of datgene (o.a. de Laplandse natuur) die hem bedreigen of voortdurend meer gaan irriteren.
Een ander aspekt is, sinds Hermans ‘Onder Professoren’ geen onbekend thema meer in de Letteren, het feit dat een groot gedeelte van deze verhalen te maken hebben met de - Groningse - universitaire wereld. Het slotverhaal, waarin we de titel van deze debuutbundel terugvinden: ‘Nummer 220: De Noordkromp’ is daarvan een voorbeeld. Niet alleen typeert Gerrit Jan Zwier hierin het Groningse universitaire milieu, met haar drang naar eigen voordeel als wel ook het ‘in’ zijn, maar toch ook laat hij de in het nauw gedreven ‘oplichtende’ enkeling tot een ontroerend stukje werkelijkheid worden.
Het is waar, misschien geen voor iedereen aanvaardbare werkelijkheid, wanneer men op milieu e.d. afgaat, maar toch een menselijkheid waaraan men niet kan ontkomen.
Zo zien we ook, dat in het verhaal Fleef!! verzet tegen de hem omringende mensen, de druk van Laplandse natuur het thema vormt. Ook hier weet Zwier het wetenschappelijke echtpaar Wally (‘een soort kouwelijk aangelegd reepinchertje’ en Riekje (‘een ergerlijk en banaal type’) Roessing in hun wederzijdse belachelijkheid te tekenen en, daardoor een gedeelte van het Groningse universitaire milieu. Olger die met hen mee naar Lapland reist om ‘de Beeklappen’ te bestuderen vervalt in de aantekeningen in zijn dagboek tot een verregaande vorm van cynisme. En met dit woord kan men misschien het beste dit debuut karakteriseren: een goed geschreven verhalenbundel met een cynische ondertoon, die per onderwerp variabel is en daarmee bedoel ik een ondertoon die van milde romantische droefheid kan varieren tot een overwinnende grimlach. Een hoogtepunt uit deze 9 verhalen tellende bundel vormt het reeds aangehaalde verhaal: ‘STORTEMELK-GOED VOOR ELK’. Dit verhaal speelt zich af op een van de Wadden eilanden (Vlieland) en wel op een in 5 vakken verdeelde camping. Deze 5-voudige indeling spreekt al boekdelen: in het A-kamp treffen we gehuwden die 50 jaar of ouder zijn; het B-kamp wordt bevolkt door jongens, zoals het C-kamp door meisjes en het D-kamp door ‘kinderloze jonggehuwden en ongehuwden beneden de 50; het E-kamp wordt bevolkt door gehuwden onder de 50 en met kinderen. Het ‘eigen’ vak wordt benadrukt door de ‘eigen’ duinovergang, het ‘eigen’ stuk strand, de ‘eigen’ W.C. en vooral ook de ‘eigen’ gedragscode. Met het laatste is de oorlog die komen moet een ingebouwd feit. Gerrit Jan Zwier weet op boeiende en intrigerende wijze alle stappen naar deze onontkoombare ‘camping-oorlog’ te beschrijven. Hij
groepeert de gebeurtenissen rondom Sief Leeflang die op de camping ‘STORTEMELK’ als vakantiehulp gaat werken, door de diverse vakken als ‘Fremdkörper’ wordt beschouwd, dus dient als katalysator van hun ‘ongenoegens’. Een en ander ontaardt in een ‘vermilitariseren’ van ieder vak, ontaardt in ‘klein geweld’ omwille van het ‘eigen’ territorium, tot de gewelddadigheden in al hun onmenselijkheid los barsten: Zwier weet deze groteske op erg beeldende wijze op de lezer over te brengen.
Deze geweldsescalatie op een Hollandse camping