Franse kroniek
Pierre H. Dubois
Het dagboek van Julien Green
Op 6 juli 1938 verscheen het eerste deel van het sedertdien beroemd geworden dagboek van de Frans-Amerikaanse schrijver Julien Green, - een journaal dat hij sinds 1928 bijhield en dat nu naast het zo mogelijk nog befaamdere dagboek van André Gide in dit genre een der belangrijkste werken in de Franse literatuur van deze eeuw is geworden.
Er zijn in deze literatuur meer journaals geschreven. Het is een genre dat in Frankrijk eigenlijk altijd heeft gebloeid, soms meer als mémoires, maar het bestaat sedert eeuwen en heeft altijd zowel op schrijvers als lezers een speciale aantrekkingskracht uitgeoefend.
Het totale Journal van Green loopt nu van 1928 tot 1976: het laatst verschenen deel (1972-1976) zag het licht onder de titel La bouteille à la mer. Toen de schrijver in 1970 de voorgaande bundels in twee massieve delen verzamelde (intussen wordt het met zijn romans, autobiografie en andere geschriften eveneens uitgegeven in de Pléiade, waarvan nu vijf delen uitkwamen), schreef hij daar een lezenswaardige inleiding bij. Hij deelde daarin mee het een curieuze ervaring te vinden een dagboek dat zolang is bijgehouden achter elkaar te herlezen, met name door de sterk relativerende werking die ervan uitgaat. Van de ballon die in zijn jeugd het avontuur in het luchtruim vertegenwoordigde naar de kosmonauten en de maanlandingen ligt een afstand van een halve eeuw en bovendien voltrekt die ontwikkeling zich met een steeds toenemende snelheid. Wat ons vandaag verbaast, zal over twintig jaar misschien doen glimlachen zegt Green, maar voegt hij eraan toe wat verbaast ons nog? De mens heeft zijn naieviteit verloren, zoals men zijn onschuld verliest.
In dat perspectief ziet hij het schrijven van een dagboek ongeveer als een bezigheid uit de middeleeuwen. En dat gevoel heeft men wel een beetje bij de lectuur ervan. Een deel van dit journaal voltrekt zich namelijk buiten de tijd, ofschoon een ander deel met de tijd waarin het zich afspeelt onafscheidelijk verbonden is. Een van de dingen die Julien Green het meest bezighouden en ook angst en afschuw inboezemen, is de toenemende en in feite welbewuste depersonalisatie van het individu, waartegenover het niet gemakkelijk is een alternatief te stellen buiten een geloof.
Bij Julien Green is dat dan ook inderdaad het geval. Zijn katholicisme is bekend. Hij is gefascineerd door de metafysica, in de ruime betekenis van het woord, maar voor hem is alleen het geloof een ernstig wapen tegen de destructieve krachten waarover de mens van vandaag de beschikking heeft.
subtiele, intelligente en sensibele psychologische benadering die Green heeft ten opzichte van mensen, met name ook andersdenkenden, en situaties. Hij heeft de twijfel en de duistere kanten van de menselijke ziel gekend, zoals uit zijn romans is gebleken die een Dostojewski-kant hebben. Het instinct, de intuïtie, het onbewuste zijn in zijn werk fundamentele drijfveren geweest.
Aan het slot van zijn inleiding bij een vroegere verzameleditie van zijn dagboeken noteerde hij: Het vreemdst is dat de schrijver van het dagboek niet veel van zijn eigen boek begrijpt. Hij is werkelijk de hand die schrijft onder het magistrale dictee van de tijd. Hij weet niet waarheen hij gaat en de algemene lijn wordt hem pas duidelijk omstreeks de laatste bladzijden.
Er zijn in het Journal van Green als algemene lijn vooral twee zaken te onderkennen die ik met Robert de Saint-Jean in zijn monografie over de schrijver zou willen definiëren als gefascineerdheid door het absolute en zoeken naar de waarheid, ongeacht de consequenties die daaruit kunnen voortvloeien.
Ofschoon dus katholiek, is Green van afkomst protestant en het is niet onwaarschijnlijk dat de verklaring van zijn hartstocht voor de waarheid daar moet worden gezocht. In de autobiografie die hij schreef zijn daar nogal wat aanwijzingen voor te vinden, niet in de laatste plaats door de invloed die zijn moeder op hem uitoefende. Ergens in het Journal staat de uitspraak:
In het algemeen vertelt men niet alles, men probeert een soort van eenheid van het personage te bereiken; maar op welk plan komt die eenheid tot stand? Op lichamelijk of geestelijk plan? Welk plan men echter ook kiest, men pleegt altijd bedrog. Men wil wel de waarheid van de ziel uitspreken, maar niet die van het lichaam.
Green heeft dat willen proberen, dat is althans de suggestie die hij op deze wijze geeft. In hoeverre er bewust of onbewust concessies zijn gedaan, niet in de laatste plaats in verband met de homo-erotiek die bij Green een (in latere jaren meer geavoueerde) rol speelt, is niet vast te stellen. Maar het is voor een lezer van zijn Journal duidelijk genoeg dat zich in de auteur een lang gevecht heeft afgespeeld tussen de waarheid van het lichaam en die van de geest. Hij is de bekentenissen van het lichaam niet uit de weg gegaan. Maar gemeten aan de openhartigheid van vandaag - waarbij overigens wel moet worden opgemerkt dat dit allerminst waarheid impliceert, vaak zelfs het tegendeel daarvan! - is die van Green van een uiterste gereserveerdheid. Dat kenmerkt ongetwijfeld een tijd, maar het kenmerkt vooral ook het karakter en een psychologie. Het is voor iedere lezer van Green evident dat de strijd tussen zinnelijkheid en spiritualiteit, die een levenlang buitengewoon hevig is geweest en de inzet van bijna al zijn romans heeft gevormd, zich op het niveau van het geestelijke