| |
| |
| |
Moderne Japanse poëzie/Bertus Dijk
Velen in ons land, althans de poëzielezers onder hen, zullen Japanse poëzie waarschijnlijk onmiddellijk associëren met natuurlyriek en met korte gedichten, speciaal met de haiku. Omdat juist deze categorie gedichten zo vaak vertaald wordt, blijft deze opvatting gefixeerd. Enkelen kennen behalve de drieregelige haiku, met zijn 17 lettergrepen, volgens het schema 5-7-5, nog de tanka (of waka), die uit vijf regels bestaat van resp. 5,7,5,7,7 lettergrepen. De haiku verschilt behalve in lengte van de tanka ook hierin dat hij een woord moet bevatten dat op de een of andere wijze het seizoen aangeeft waarop het gedicht betrekking heeft.
Het schrijven van haiku is in sommige Westerse landen, vooral in de V.S., tot een ware rage geworden. Er bestaan speciale haiku-tijdschriften en op enkele scholen in de V.S. wordt zelfs les gegeven in het schrijven van haiku.
In zijn uitgebreide verzameling Haiku. Een jonge maan. Japans haiku van de vijftiende eeuw tot heden vermeldt J. van Tooren dat er niet minder dan 2500 haiku ingezonden werden toen in 1960 een Engels zondagsblad een prijsvraag voor deze dichtsoort uitschreef.
Haiku zijn verder vertaald door Jef Last, Prof. Dr. F. Vos en H. van Teijlingen. Ook in Nederland zijn er dichters die zich door de haiku laten inspireren of die in deze vorm probeerden te dichten.
| |
Misverstand over Japanse poëzie
Het misverstand t.a.v. de moderne Japanse poëzie komt zeer duidelijk tot uiting in een artikel van Edouard Roditi, getiteld ‘High Camp in Japanese Poetry’ in London Magazine van oktober 1969. Roditi die Japan bezocht heeft en die talrijke bloemlezingen van Japanse poëzie gelezen heeft, schrijft: ‘Hoe meer Japanse poëzie ik nu in vertaling lees, hoe verbaasder ik ben over de deerniswaardige beperkingen ten aanzien van onderwerp en beeldspraak. Telkens weer vervallen deze dichters in cliché's over wilde ganzen, vliegend in het maanlicht, de herfstmaan, herfstwinden, de wind in de dennebomen.’ Roditi meent zelfs: ‘Terwijl Milton Paradise Lost schreef, had bijna geen enkele Japanse dichter iets mee te delen dat niet in drie regels gezegd kan worden:
For the cherries that grow
(Yasuhara Teishitsu, 1571-1653)
Roditi verklaart: ‘Bijna een maand lang heb ik dagelijks, soms uren achter elkaar, elke bloemlezing van Japanse poëzie in vertaling die ik kon vinden, gelezen en ook elke beschikbare verzameling van Engelse, Amerikaanse, Franse of Duitse gedichten, geschreven in Japanse stijl. Ik heb zelfs, met wisselend succes, geprobeerd om zelf haiku te schrijven.’
Hij vindt dat sommige van zijn haiku minstens even goed zijn als die van Richard Wright die or volgens zeggen 4000 geschreven heeft of als de Engelse vertaling van enkele haiku van de belangrijkste Japanse dichters.
Japanse poëzie lijkt helemaal niet aan hem besteed te zijn, want hij vervolgt: ‘Japanse natuurpoëzie heeft mij al verzoend met die van Wordsworth, John Clare en Robert Frost, dichters wier gedichten ik jarenlang verwaarloosd heb. Enkele dagen geleden vond ik in een van de tweedehands boekwinkels in de Tokiose wijk Kanda een oud exemplaar van de verzamelde werken van Milton en ik ben hem nu met ademloze bewondering aan het lezen.’
Om te beginnen is het vreemd dat Roditi de direktheid, de beknopheid, het lakonieke van de klassieke en moderne Japanse poëzie zo negatief waardeert en de onleesbare, slaapverwekkende, berijmde traktaten over religieuze schijnproblemen van Milton zo bewonderswaardig vindt.
Maar het meest teleurstellende is dat hij bij zijn kritiek volledig het feit negeert dat moderne Japanse dichters die Europese en Amerikaanse invloeden ondergingen allang heel andere wegen hebben ingeslagen. Roditi heeft misschien niet genoeg bloemlezingen gelezen en kent waarschijnlijk ook niet het tijdschrift Japan Quarterly dat vrijwel in elke aflevering lange en kortere gedichten van Japanse dichters publiceert. In Vloog een bloesem terug naar haar tak zegt Jef Last: ‘Merkwaardig is, dat terwijl het Westen steeds meer belangstelling voor de haikoe gaat tonen, de vooraanstaande Japanse dichters van heden zich vrijwel geheel van deze vorm losgemaakt hebben.’ Hij bestrijdt de opvatting dat het schrijven van haiku zo gemakkelijk is: ‘Tot nog toe is geen van hen er in geslaagd een meesterwerk voort te brengen dat met die der grote Japanse dichters als Basho en Isa vergeleken kan worden, en dat is geen wonder. Want de kortheid dier gedichten is geen toeval, maar hangt samen met de uiterste eenvoud der ZEN-filosofie, wier essentie vaak in zo'n gedichtje meesterlijk samengevat is.’
Roditi's kritiek wordt eigenlijk al meteen weerlegd door de inhoud en de inleiding van de ook door hem vermelde bundel Penguin Book of Japanese Verse, samengesteld en vertaald door Geoffrey Bownas en Anthony Thwaite dat 55 bladzijden ‘Modern-style’ poems', merendeels langere gedichten, bevat. De samenstellers schrijven in hun inleiding: ‘Toen de nieuwe import van het vrije vers eenmaal wortel had geschoten, werd het overgenomen met een oprechte ijver die zeer kenmerkend is voor deze kultuur die steeds zozeer bereid geweest is om invloeden van buitenaf in zich op te nemen. (...)
De rest van het verhaal van de ontwikkeling van de ‘moderne poëzie’ is die van de groei van scholen die elke richting van de Europese mode representeerden. (...) De Twintiger jaren zagen een stortvloed van Dadaïsme, Surrealisme en Cubisme, en van proletarische en anarchistische dichters.’
| |
De publikatie van poëzie en andere literatuur
Over de publikatie van moderne poëzie in Japan schrijft Harry Guest in de bundel Post-War Japanese Poetry (Penguin, 1972), die hij samen met Lynn Guest en Kajima Shôzô heeft vertaald: ‘In elke grote boekhandel overtreffen de vertalingen van werken van buitenlandse dichters in aantal verreweg het bescheiden plankje met
| |
| |
boeken van moderne Japanse dichters. (...) Weinig winkels hebben nieuwe dichtbundels in voorraad, zelfs niet in het centrum van de grootste stad ter wereld. (...) De dagbladen bevatten recensies van concerten, toneelstukken en films, maar er wordt nooit melding gemaakt van poëzie, behalve één of twee keer per jaar in een kolom waarin Ooka Makoto enkel nieuwe titels opsomt zonder commentaar. Er zijn weinig openbare bibliotheken (763 tegen meer dan 4000 in Engeland) en ze zijn slecht voorzien. Voordrachten van poëzie zijn vrijwel onbekend. (...) Er heerst tegenwoordig in Japan helaas een filisterij die verzot is op materieel gewin. (...) De stem van de dichter gaat verloren in het lawaai van bulldozers en in overwerk.’
Tegenover deze pessimistische kijk staat het door Ichiro Kôno en Rikutaro Fukuda in An Anthology of Modern Japanese Poetry (Tokio, 1971) vermelde feit dat er in Japan niet minder dan 3000 dichters en 1000 tijdschriften voor poëzie bestaan. Over de hausse in de Japanse boekproduktie, waarvan ook de poëzie profiteert, vermeldt Adriaan van der Veen in CS-Journaal (NRC/Handelsblad 4/6/76):
‘Een land waarop iedere schrijver of uitgever jaloers kan zijn is Japan, waar in Kyoto en Tokio net het 20ste congres van de Internationale Uitgevers, de IPA, is beëindigd. Ondanks economische teruggang werden in dat land 35 procent meer boeken verkocht, dertigduizend nieuwe titels jaar. Drieduizend uitgevers voorzien vijftienduizend boekwinkels van hun produktie, die ook doordringt in de ontelbare kiosken overal in het land.
Publishers Weekly bezocht in Tokio de wijk Kanda, waar huis aan huis boekwinkels zijn gevestigd, soms in panden bijna zo groot las de Amsterdamse Bijenkorf. Er is veel vraag naar week- en maandbladen. Een kleine drieduizend leiden er een bloeiend bestaan. In sommige winkels in Tokio's Ginza vind je meer kwaliteitsboeken in het Engels dan in de New Yorkse boekhandels. Boeken worden uitvoerig en serieus besproken in de vijf voornaamste landelijke dagbladen (oplage tot zes miljoen) en een dozijn regionale kranten met een lezerskring van twee miljoen. Uitgevers besteden dan ook driekwart van hun reclamebudget aan advertenties in de kranten.
Commerciële aspecten heeft het boekbedrijf in Japan zeker, zoals in elk land waar de literatuur geen ‘stille vijver’ is, maar anders dan bij vele andere volken heeft de Japanner vanouds een diep respect voor het geschreven woord, zelfs als het voor hem niet noodzakelijk heilig is. Wel blijkt hij het, omgezet in literatuur, in zijn leven niet te kunnen missen.’
De gedichten zijn gerangschikt naar geboortedatum van de dichters. Meer gedichten in hetzelfde genre zijn vertaald voor de bloemlezing Moderne poëzie uit Azië, die onlangs bij uitgeverij Van Gennep verschenen is.
| |
| |
| |
Akahijo Shimaki kinderstemmen
de stemmen van de lezende
verlang ik uit de grond van mijn hart
| |
Takuboku Ishikawa om niet te schreien
Welk jaar, welke avond, dat ik haar ontmoette,
Ze zal nu wel dood zijn en verdwenen.
Een zware vetlaag kleefde aan haar zwarte haar,
Wit als de vacht van een konijn, in kwelling stervend,
Was haar dikke laag poeder,
Bloedkleurige lipstick had ze op haar mond gesmeerd.
Tussen een groep meisjes gezeten zong ze smerige liedjes,
Het ene na het andere, bij een vrolijke samisen.
Verzwelgend, als was het water,
Spul dat je tong verbrandde.
Naast haar, zonder te drinken,
Zaten jongekwanten van twintig jaar.
‘Waarom zing je zo?’, vroeg ik
Net een dronken, verhitte lach:
(samisen - een driesnarig tokkelinstrument)
| |
| |
Koshiro Onchi hoornschelp
als het geluid van een hoorn.
Een onzichtbare herdersjongen blaast een idylle
en het schelpdier seint dat
| |
| |
| |
Masuyo Tsuzuki vissen in het meer
Een luipaard verscheen aan de oever van het meer,
bevochtigde zijn tong en verdween.
dachten dat het een spook was-
het mooie ding dat zojuist verdween.
| |
Kaoru Maruyama de hele dag
| |
Kaoru Maruyama een droom
In de koude takken, tot de hemel reikend,
| |
Fuyuhiko Kitagawa lentesneeuw
Het heeft gesneeuwd op een plek waar zelden sneeuw valt.
Gestadig is de sneeuw tot hopen samengedreven.
De sneeuw bedekt alle dingen
En alles wat zij bedekt is mooi.
Zijn de mensen, zo vraag ik mij af,
voorbereid op de lelijkheid van de dooi?
| |
Shinkichi Takahashi vissen
Vissen in de zee zwemmen zonder paraplu
Vissen in de zee zwemmen zonder kleren,
| |
Shinkichi Takahashi mistige regen
Er valt een mistige regen vanmorgen,
Een spookhond kruipt voorbij.
Terwijl ik een kop thee zit te drinken,
Springt een vormloze kat op mijn schoot.
In mijn imaginaire theetuin
Leg ik enige tijd tegels en plant bamboes.
Daarna, als de met wolken doorvaagde nacht valt,
Sluit ik het raam en ga naar binnen.
| |
Jun Okamoto een brug
Er werden brandbarmen geworpen,
| |
| |
Slechts een pier is overgebleven
tussen de uitgestrekte kale ruines
en het stromende water klotst tegen zijn voet.
| |
Chuichiro Otani een dorp
Aan de voet van de verre berg
ligt een dorp, bijeenverzameld als kiezelstenen.
Arme huizen met de kleur van zink
hurken neer alsof ze in de grond zinken.
Het dorp waar het zonlicht niet komt,
is door natte moerassen omringd
en zijn eeuwenoude traditie slaapt in het moeras
als een dier dat verdoemd is.
Wanneer als een vermoeide geeuw het seizoen komt
dat kersenbloesems bloeien in het dorp
slaken slaperige hanen aandoenlijke kreten
uit de diepe mijmering van de namiddag.
| |
Takaga Kyozo beroete kalender
Op de dag dat mijn zuster trouwde
waren de aalbessen in de tuin zo rood als rood.
Op de dag dat mijn moeder stierf
viel er een natte sneeuw.
Op de dag dat vader stierf
was het ijs op het dak begonnen te smelten.
Op de dag dat ik voorgoed wegging van huis
was het de feestdag van het zomervuurwerk.
| |
Takaga Kyozo telegraafpaal
kwamen wij kinderen samen rond de telegraafpaal
op de hoek van de straat voor de apotheek.
De houten paal zong klagelijk.
De zoon van de stempelmaker
legde zijn oor tegen de paal en terwijl hij
naar een metalen uithangbord keek, met reclame
voor medicijnen voor vrouwen,
vertelde hij ons dat het zijn zuster was
zijn al die kinderen volwassen.
Alleen ik huil nog steeds als die houten paal,
op de hoek van de straat, in de avond.
| |
Sei Ito harde nachtvorst
Op de weg door de sneeuw liep, tranen schreiend, een kind
De hemel was vol van het flonkeren der sterren.
De sneeuw was hard bevroren.
In het huis naast ons lag de bruid, lijdend na een bevalling,
in bed met gezwollen wangen.
O kat! Huil niet zo vreselijk en hardnekkig.
Opnieuw is het vannacht zo stil
dat op de weg door de sneeuw verschillende wezens rondlopen.
| |
| |
| |
Tamiki Hara dit is een menselijk wezen
Dit is een menselijk wezen
kijk eens wat een atoombom heeft aangericht
het vlees zwelt afschuwelijk op
en mannen en vrouwen worden tot één vorm gereduceerd
‘Help mij!’, zegt de zwakke kreet
die van de gezwollen lippen lekt, de afschuwelijk
verbrande massa van een gezicht vol zweren
dit, dit is een menselijk wezen,
dit is het gezicht van een mens
| |
Chuya Nakahara herinnering aan een winterdag
In de nacht stierf plotseling een kind
Dat 's middags nog speelde in de koude wind met een spreeuw.
Het vroor de volgende morgen
Zijn broer ging op weg om een telegram te versturen.
De moeder bleef de hele nacht schreien
Zijn vader was op zee op wacht.
Niemand wist wat daarna met de spreeuw gebeurde.
De noordenwind maakte de straten wit.
Er kwam een antwoordtelegram van de vader
En een putemmer kraakte toevallig.
‘Kan nog niet terugkomen’
Wat is er nadien met de moeder gebeurd...?
De broer die het telegram stuurde, kreeg vandaag op school een berisping.
| |
Shuzo Hishiyama thuis
Een winterse wind fluit over het dak.
Taro studeert ijverig rekenkunde.
Een winterse wind fluit over het dak.
Hanako leest aandachtig haar leerboek.
| |
Tadashi Amano pas op!
In het oosten is een berg
waar men nutteloze oude mensen achterliet om te sterven,
afgedankt als versleten pennen.
Inderdaad een redelijk procédé.
gooi toch vooral uw oude pennen weg,
de nutteloze oude mensen ronddwalen
(Volgens een legende, vaak vermeld in de Japanse literatuur, bepaalde een vorst
dat iedereen die zeventig jaar was geworden naar de top van een naburige berg
moest worden gebracht om daar aan zijn lot te worden overgelaten)
| |
| |
| |
Hajime Kamimura de voet van de berg
Toen ik zeventien was, zag ik de berg Fuji
en hij was vlekkeloos, prachtig.
Nu ik vijfenveertig ben zie ik de berg Fuji
en hij is vuil, enkel een beetje pathetisch.
Vroeger lag station Gotemba aan zijn voet
Nu ligt het ver weg in de mist-
een schietbaan voor het Amerikaanse leger
waar gloeiende granaten stof opwerpen.
Wolken dwarrelen om de voet van de berg
en verbergen het nietige dorp.
Japan is niet het enige slachtoffer
De trein is niet het enige dat is afgeweken.
| |
Ei Yamaguchi ondergaande zon
met onze bajonetten glinsterend in de ondergaande zon.
Drie meisjes, elkaars handen omklemmend,
Op het donker wordend terrein
blijven wij alleen achter.
| |
Hiroshi Yoshino voor mijn eerste kind
Het was nog maar een dag of wat nadat je geboren was
kwamen ze opdagen en openden en sloten
hun zwarte leren aktentassen
Reizende verzekeringsagenten
(Wat hebben ze scherpe ogen!)
Toen ik verrassing toonde
antwoordden ze glimlachend
‘We weten het vanwege de geur’
Je zachte lichaam heeft zelfs nog niet
over zijn kenmerken besloten
Waar ergens is de nietige dood
die ik er in geplant moet hebben?
moet al zijn begonnen te geuren.
vertaling: Noriko de Vromen-Kondo
| |
Kazuko Shiraishi de hele dag een tijger
Omdat er de hele dag een tijger
in en uit deze kamer is gegaan
hangt hier een wilde storm.
Kapotte handen, voeten en stoelen,
zij zijn aan het huilen gebléven.
Zelfs nu de tijger is gestopt
met deze kamer de hele dag in en uit te gaan,
missen de kapotte handen, de voeten en stoelen
hun eigen plek van vroeger.
Ze blaffen als melk en wind.
Ze blijven blaffen en naar de hemel piepen.
| |
| |
| |
Masako Takiguichi die dag
Ter herinnering aan Michiko Kamba, die vermoord werd toen zij meeliep in een studentendemonstratie tegen het Japans-Amerikaans Veiligheidsverdrag
haar grote ogen opengesperd:
‘Ik moet beslist gaan, moeder,
Maar ik blijf niet lang weg.’
Zij had er geen zin in om stil en verborgen verder te leven
Onder de zware donkere dagen waarmee het was beladen
Zij had er geen zin in om in zo'n huis te sterven.
Zich aan bij een grote groep mensen
Sloeg iemand haar in de verwarring neer met zijn geweer.
Iemand vertrapte onder zijn brute laarzen
Het zachte lichaam van het jonge meisje.
Veinzend dat hij van niets wist
Schreeuwde een stem steeds weer: ‘Stilte’,
Om op sluwe wijze te verbergen wat er gebeurd was.
Werd Michiko Kamba vermoord.
Het jonge meisje moet verlangd hebben
Waarin zij allerlei dingen zou ondernemen.
| |
Shuntaro Tanikawa tellen
Voor Bronislav Malinowski
Sliepen op zesjarige leeftijd
Haar borst was plat als de zijne
Maar die twee waren verward in elkaar als de wortels van een yam
Werd nat van dauw als een kleine groene aardbei
Hun harten zeilden de hemel langs als een kano op een winderige dag
Paggido gaf aan zijn liefste
Een vuurrode schelp cadeau
Hij schonk haar een halssnoer
Samengesteld uit zijn melktanden
De luizen uit elkaars haar
Zachtjes zachtjes kauwde Bogonella
Langzaam bewoog zich de zon
Rond de schaduw van de takopalm
Sliepen op zesjarige leeftijd
Want Bogonella kon niet verder tellen dan één
‘Paggido die sluwe slang als hij mij likt
Zijn Paggido en Bogonella één
De zon komt terug in mijn buik
Paggido's stevige speer als die in mij is gestoken
Zijn Paggido en Bogonella één’
Daarna speelden die twee op het strand
Dat ze een vijver maakten
| |
Furuta Miyuka
Furuta Miyuka schreef dit gedicht toen ze elf jaar was Vertaling: Bertus Dijk
‘Weet je, misschien sterf ik opeens aan kanker’,
Waarschijnlijk omdat hij puisten heeft.
Om op zijn leeftijd over kanker te praten.
Zegt soms de vreemdste dingen
Waarom zijn ze zo verwijfd?
Ik weet dat ik nooit zal doodgaan.
|
|