Verdwijnen in wat je maakt
J. Bernlef
Waarom ga ik eigenlijk bijna nooit naar toneel? Niet alleen omdat het in Nederland bijna altijd slecht is. Nee, dat is het niet alleen.
Als ik daar tussen allemaal onbekenden in een zaaltje zit en het licht gaat uit word ik door een vreemde gëne bevangen. De acteurs vlak voor mij op het toneel, dwingen mij aanwezig te zijn. Ze kijken mij aan, ze praten tegen mij, ze maken mij iedere seconde meer bewust van mijn positie: die van voyeur. Ik weet dat ze uit het hoofd geleerde teksten zeggen, dat de bewegingen op het toneel deel uitmaken van een bedachte mise-enscène, dat alles kunst-matig is, maar toch voel ik mij persoonlijk aangesproken. Een echte goede voorstelling is voor mij dan ook een kwelling. In tegenstelling tot anderen kan ik mij niet in een voorstelling verliezen.
In tegendeel. Meer en meer voel ik mijzelf. Het zweet breekt me uit. Ik zou liever weg willen. Als ik eenmaal op straat sta heb ik niet alleen een oordeel. Er is iets met mij gebeurd. Ik wilde anoniem blijven, in het veilige donker zitten, zoals bij een film, maar tijdens de voorstelling heeft er een merkwaardige omdraaiing plaatsgevonden. Het is alsof ik bekeken word, alsof mijn gedachten ergens in een script staan. De acteurs worden steeds werkelijker en ik steeds onwerkelijker. Je reinste vampirisme. Ik ben er bang voor. En datgene waar je bang voor bent, dat zoek je op. Een kind wil zich branden.
Je gaat schrijven voor toneel. De enige manier om aan die génante toestand een einde te maken is door de acteurs mijn woorden in de mond te leggen, ze te temmen, zodat er tenminste één voorstelling komt waar ik zonder gevaar voor eigen leven naar toe kan, waarin ik niet langer voyeur maar op zijn minst medeplichtige ben.
Ik zit in de zaal en weet wat de acteurs gaan doen, welke woorden ze gaan zeggen. Ik zit in de zaal en vergeet mijzelf.
Tussen mij en het toneel is geen afstand meer. Een volstrekt probleemloze toestand, op het gelukzalige af. Ik verdwijn in wat ik heb gemaakt. Het proces van het tot stand komen van een stuk is voor mij daarom zo aantrekkelijk omdat ik al repeterend met de acteurs zelf langzamerhand, van dag tot dag, meer in hun huid kruip. Vreemde depersonalisatie-verschijnselen. Mijn stem verandert. Iemand informeert bezorgd of er soms iets met mijn benen is. In winkels heb ik de neiging toneeltekst te zeggen in plaats van in korte heldere bewoordingen mijn bestelling te plaatsen.
Na de première altijd een korte depressieve periode.
Even leek het erop dat ik niemand was en nu ben ik weer die ene die ik iedere morgen in de spiegel zie. Er zit niets anders op dan weer te gaan schrijven.
Dit zijn zo'n beetje de duistere en eigelijk verre van nobele drijfveren die mij tot het schrijven voor en werken met acteurs aanzetten. Maar er is natuurlijk meer.
Praktische kanten, het vak van toneelschrijven, dat je alleen kunt leren door het hele proces in de praktijk mee te maken. Dan pas merk je dat het erom gaat zo weinig mogelijk op te schrijven. Alleen de toppen van de ijsbergen. In een goed toneelstuk zit speelruimte, noodzakelijk voor de acteurs, zoals in een goed gedicht voldoende speelruimte voor de lezer zit. De meeste slechte stukken zijn dichtgeschreven. De acteurs kunnen er geen kant meer mee op. Dat betekent dat alleen mensen die de praktijk van het toneelmaken kennen een goede toneeltekst kunnen herkennen. De meeste dramaturgen en critici mogen van mij dan ook naar huis. Ze zijn veel te theoretisch ingesteld. Trouwens, de meeste gezelschappen mogen van mij ook naar huis. Niet omdat ze niets zouden presteren, maar omdat de hierarchische vorm van een gezelschap in de meeste gevallen tot artistieke verstening leidt. Ik vind het oude plan van Kees van Ierssel om tot een pool van actrices en acteurs te komen waarmee ad hoc produkties gerealiseerd zouden kunnen worden nog altijd een uitstekend plan. Instellingen zoals de Theater Unie kunnen veel makkelijker inspelen op nieuwe ontwikkelingen en plannen dan een bestaand gezelschap. Die instellingen zijn daarom in de ontwikkeling van het Nederlandse theater onontbeerlijk en verdienen meer financiële aandacht van de overheid dan ze tot nu toe krijgen.