‘Omdat het er niet is!’
Ruud Engelander
Bestaat er Nederlands toneel? Zo ja, moet dat? Zo nee, waarom niet? Om het over het antwoord op die vraag eens te worden (en de voorzienigheid geve dat dat nooit zal gebeuren) moet je eerst weten wat de vraag precies inhoudt.
Als Nederlands toneel hetzelfde is als Nederlandstalig toneel is er geen vuiltje aan de lucht. Avond aan avond kun je het zien: goed, slecht, leuk, ernstig, zinvol, zinloos, ontspannend, kritisch, en geheel in het Nederlands gesproken. Er zijn mensen die het maken, andere mensen die ernaar kijken, en wij met z'n allen die het (voorlopig nog) betalen, dus kennelijk voorziet het in een behoefte.
Aan zulke eenvoudige probleemstellingen worden meestal geen conferenties en festivals opgehangen. De reden waarom velen in den lande zo opgewonden kunnen raken over het Nederlands toneel ligt in de heilzame werking die men verwacht van een oorspronkelijk binnen de dijken en onder de waterspiegel tot stand gekomen toneelstuk. Men gaat ervan uit, dat zo'n stuk voor een groter publiek herkenbaar zal zijn. De Nederlandse schrijver wordt geacht, aldus de supporters, typisch Nederlandse problematieken zó te behandelen dat een typisch Nederlands publiek er een vanzelfsprekend contact mee heeft.
Er zit natuurlijk veel in, in zo'n redenering. Wanneer Sater een stuk maakt over de geschiedenis van de DAF-familie Van Doorne is dat vanuit de doeleinden die de groep zich stelt volstrekt logisch: op geen enkele andere manier zouden ze het gewenste resultaat hebben kunnen bereiken. Wanneer Proloog zich richt tot werkende jongeren spreekt het vanzelf dat ze uitgaan van de situatie van die jongeren in Nederland en dat ze daarom een oorspronkelijk Nederlands stuk maken. Wanneer Baal een onorthodoxe versie van de Mattheus Passie maakt, is dat voor een groot deel een commentaar op de bangmakende populariteit van dat niet van antisemitische smetten vrije, maar door vooral het Nederlandse paaspubliek als een zachtgekookt ei geslikte meesterwerk.
Over deze drie, tamelijk willekeurig gekozen voorbeelden kun je zeggen dat het feit dat deze stukken geheel in eigen, Nederlands, beheer tot stand zijn gekomen, zinvol is. Ze leveren commentaar op Nederlandse toestanden en wantoestanden, zoals Shakespeare dat deed op zijn Elizabethaanse samenleving.
Nu worden er ook Nederlandse stukken geschreven die dat niet doen. De toneelgroep Centrum gaf daar dit seizoen een aardig voorbeeld van: het dubbelportret van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Het eerste stuk was een bewerking door Ton Vorstenbosch van Frederik van Eedens roman Van de koele meren des doods: een tragisch psychiatrisch geval zonder verbindingen met de sociaal-psychiatrische situatie van vandaag, en het tweede was De lamp hangt scheef van Per Justesen, dat wat zijn sociaal-economische consequenties voor 1977 bleef steken in het Friese veen. Nederlands toneel, geschreven door Nederlandse schrijvers, over Nederlandse toestanden, maar wat herkenbaarheid betreft net zo ver van de Nederlandse bedstee als Ibsens Spoken of 1769 van het Théâtre du Soleil.
Voor de slechte verstaander wil ik op deze plaats even duidelijk maken dat ik niet probeer via de vergelijkingen die ik trek kwaliteitsoordelen uit te spreken. Het gaat er niet om of ik Proloog sympathieker of onsympathieker vind dan Centrum, en of De lamp hangt scheef beter of slechter is dan Saters DAF-stuk.
Wat ik probeer duidelijk te maken is dat het streven naar oorspronkelijk Nederlands toneel alleen zinvol is, wanneer die zinvolheid aangetoond wordt door het stuk, de productie, zelf. Zodra het gaat om het blindelings stimuleren van de Nederlandse toneelschrijfkunst houd ik mijn hart vast, want voordat je het weet zit je op het hellende vlak van het chauvinisme: omdat het Nederlands is, is het goed! Dat dan goed herkenbaar toneel niet gespeeld wordt, omdat de auteur driehonderd kilometer teveel naar rechts of naar links is geboren, zal blijken een al te hardhandig offer te zijn.
Omdat hij er is! schijnen bergbeklimmers te antwoorden op de vraag waarom ze zo nodig tegen de noordwand van de Eiger aanmoeten. Omdat het er niet is! mag natuurlijk nooit het enige antwoord zijn van hen die zich actief bemoeien met het opstoten van de Nederlandse toneelschrijfkunst. Dat geld en de actieve belangstelling van de toneelmakers voor het ontplooien van Nederlandse toneelschrijvers noodzakelijk zijn staat buiten discussie. Sinds die belangstelling groeiende is, zijn er een aantal opmerkelijke oorspronkelijke Nederlandse stukken te zien geweest, en een groep als Centrum, die aan die groeiende belangstelling én aan die opmerkelijke stukken het nodige heeft bijgedragen, verdient hulde.
Maar toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er een neiging bestaat om tevreden bij de behaalde resultaten neer te gaan zitten: Er zij Nederlands toneel, en er wás Nederlands toneel! Nee, het gaat in de eerste plaats om goed en herkenbaar toneel. En of dat nu uit het buitenland of van de schrijftafel van een nieuw talent uit Purmerend afkomstig is, is absoluut secundair.