Elsschotiana
Karel Jonckheere
Een van het drie dozijn Belgische kulturele overeenkomsten met het buitenland werd afgesloten met Iran. Behalve het uitwisselen van professoren, vorsers, studenten, balletten, orkesten, tentoonstellingen en dies meer behelst het ook een artikel waarin wordt aangedrongen op wederzijdse vertalingen van letterkundig werk. Daar ik ongeveer tien jaar met deze broze zorg werd belast mocht ik een paar jaar geleden mee naar het oude Perzië, waar we in Teheran, in een vleugel van de technische universiteit, door hoge ramen uitzicht hadden op honderd kilometer verder gelegen besneeuwde bergtoppen. Het bleek al spoedig dat de dienaars van de sjah meer belangstelling over hadden voor onze landbouwingenieurs dan voor de Produkten van onze lyrische geest. Op het einde van de eerste dagvergadering kon ik toch enige aandacht opbrengen door een stout vertoon. Ik sloeg fluks mijn koffer open waarin ik twaalf kilo boeken had meegezeuld, allemaal vertalingen in het Engels en overwegend uitgaven van Sijthoff Leyden/Heinemann Londen/en Maxwell New York, uitgaven bekostigd door het Ministerie van Nederlandse kultuur te Brussel en het Prins Bernard-Fonds. Zelfs de leden van de Belgische kommissie keken verrast op toen ik als op de markt, rechtstaande en met mijn artikels in de hand, de lof begon te verkonden van wat in de Lage Landen verschenen was als onmisbare aanvulling van de kultuur der zonen Zoroasters. Ik bespeelde de snaar van de Iraanse nationale eergierigheid; wat Londen en New York verslonden daar mochten de amandelogige lezers uit het wijze Perzië niet van verstoken blijven. De Iraanse kommissieleden wisten niet welke houding aan te nemen. Tot de voorzitter mijn boekjes netjes tot twee stapeltjes opbouwde en zei dat hij nog diezelfde avond de specialisten zou raadplegen. Naar het scheen waren dat de direkteurs van de nationale uitgeversmaatschappij, eigendom van de sjah himself. De volgende ochtend zaten aan de bedisseltafel twee Iraanse leden meer,
professors letteren van de universiteit. Laat in de avond hadden ze bericht gekregen van hogerhand om elk zes kilogram Nederlandse letteren te doorworstelen, niet tegen volgend jaar maar tegen de volgende ochtend. Dus zaten ze daar, ietwat moe maar stoer van advies. Achtereenvolgens werd van Louis Couperus met enige schroom Old people and the things that pass terzijde geschoven; van Frans Coenen The house on the canal Van J. van Oudshoorn Alienation;van Simon Vestdijk The garden where the Brass band played; van Gerard Walschap Mariage/Ordeal tenslotte van Herman Teirlinck The man in the mirror.
Ik hield reeds mijn Diets hart vast toen nog één boek gekoesterd werd in de welverzorgde handen van professor zo en zo, zijn fonetische naam heb ik niet mogen onthouden. Diplomatisch zette hij uiteen dat het Oosten niet dezelfde smaak en ontwikkeling had als het Westen en dat boeken waarin van onze godsdiensten gewag wordt gemaakt geen kans op sukses krijgen bezuiden de Kaspische Zee. Gelukkig was in mijn verzameling één werk ontdekt waarin drie Islamieten optreden, de drie zeelieden uit Willem Elsschots Het Dwaallicht, verhaal dat met Soft soap (Lijmen) en The leg (Het been) voorkomt als The will-o'-the whisp in Three novels (1965). Ze vonden de vertelling zeer aandoenlijk, een bijdrage tot de verstandhouding tussen onze landen, een negatie van Kiplings East is East and West is West/and never the twain shall meet. Vooral het feit dat het Oosten een Vlaming had geïnspireerd was het slotargument, ze zouden de Keizer voorstellen het werk in een of ander fonds uit zijn uitgeverij op te nemen.
In Brussel terug meldde ik de familie De Ridder wat zou gebeuren en hoeveel auteursrecht diende betaald, bedrag dat het Ministerie voor zijn rekening zou nemen om de kontakten niet door geld te bederven. Onder de erven bestond toen weinig eensgezindheid en ik meen niet dat van een Perzische vertaling van Het Dwaallicht in Teheran, Shiraz en Ispahan vertaalde exemplaren in de rekken staan.
Ik vraag me trouwens nog altijd af hoe men de bijnaam die de Antwerpenaars aan Pakistanezen, Indiërs en aanverwanten geven, in het Perzisch zou vertaald hebben, namelijk rijstkakkers.