omdat het Elsschot betrof, noodzakelijk.
Mijn eerste bekommernis is geweest mij streng aan de tekst te houden en het specifieke innerlijke ritme juist te interpreteren. Getrouwheid dus, zo volkomen mogelijk. Deze houding was heel eenvoudig het gevolg van mijn respect voor de schrijver en was de konsekwentie van mijn visie op zijn werk.
Ik heb me een beeld gevormd van Laarmans, van zijn psychologie, van zijn moraal (ideologie). Laarmans, de kleinburger, de gevangene van de maatschappij, de gevangene van zichzelf, de onvrije die ervan droomt vrij te worden. Het lijdt geen twijfel dat de herinnering aan vroegere gesprekken met Elsschot over ‘Het dwaallicht’ hierbij beslissend heeft doorgewogen.
De tocht van Laarmans met de drie Afghaanse matrozen. Het kwam er op aan de verschillende etappes in het bestendig evoluerend innerlijke klimaat van de personages weer te geven. De regenachtige, mistige atmosfeer is hoofdzakelijk uiterlijk. De verwachting, de hoop, de ontgoocheling, het verlangen, de verslagenheid, zijn zoveel elementen die wars van elke sensatie elk éen eigen weergave vereisten. De beeldgrootte van de personages, het milieu waarin ze zich bewogen, de manier waarop ze stapten, de plaats waar ze stilstonden, het oproepen van de duisternis of de aanwezigheid van een lichtbron, dat alles speelde een essentiële rol om Elsschots sfeer te evokeren. Elk woord, elke beschrijving werd vergeleken. De monotonie bleek variëteit. En toen ontdekte ik dat vooral wat verzwegen wordt in ‘het dwaallicht’ van enorm belang is. Want we staan hier niet tegenover een naturalistisch verhaal, we hebben te doen met werkelijkheid die fabel geworden is. En waarbij Elsschot aan de lezer (toeschouwer) de gelegenheid geeft de eigen verbeelding in te schakelen.
Nemen we de relatie van Laarmans tot Maria van Dam, de ongekende, de geheimzinnige, de begeerde. Een korte zin werd soms uitgangspunt van een zelfstandige droomsekwentie. Een punt na een woord werd vaak een orgelpunt van wensdroombeelden, een begin van een avontuur, niet het einde. En ik kwam tot de vaststelling dat er naast de ontwikkeling van het uiterlijke verhaal ook een heel sterke evolutie plaats heeft in de innerlijke spanningen van het hoofdpersonage. Ik heb dus getracht het dubbele zielsleven van de kleinburger weer te geven, zonder extremen omdat het verschraald is en terugschrikt voor konsekwenties.
De verhouding Laarmans - echtgenote. Een gruwelijke toestand van mislukking en bitterheid, spaarzame zinnen in het verhaal over de teleurgang van dit huwelijk, lieten me toe een atmosfeer op te roepen die onuitwisbaar over het hele klimaat van de film hangt als een bedreiging. De scenes verlopen zonder enige dialoog, ongenadig. Het is klaar dat het gedicht ‘het huwelijk’ hier als referentie diende.
Ik betreur mijn getrouwheid aan Elsschots verhaal nog altijd niet. Evenmin dat ik de dialogen zo volledig en nauwkeurig mogelijk heb weergegeven. Hier en daar heb ik ze ingekort, zonder aan het essentiële te raken.
Tegen het vooroordeel in dat mensen die zitten praten statisch zijn en dus niet filmisch (maar mensen die in bed liggen, vaak heel verkrampt, zijn wel filmisch) heb ik het lange gesprek in het cafe tussen Laarmans en de matrozen, over de godsdienst en het kommunisme in al zijn openheid, grondig weergegeven. Eerstens omdat het een fundamenteel hoofdstuk uit het boek is, tweedens, omdat juist deze dialogen van hoofdzakelijk belang zijn voor een inzicht in Willem Elsschots persoonlijkheid. Want tenslotte zou niet mogen vergeten worden dat ‘Het dwaallicht’ het geestelijk testament van Elsschot is, het enig verhaal waarin Laarmans (in tegenstelling tot alle andere belevenissen in andere boeken) zichzelf ontmaskerd.
De geluidsband speelt in mijn film een belangrijke rol. Vooral de muziekthema's vinden hun basis in het eigen innerlijke ritme van de film, en we hebben getracht ook met klanken de taal van Elsschot op te roepen, een auditieve echo ervan te zijn.
Willem Elsschot was geen commercieel gericht auteur. Ik zou het èen misdaad gevonden hebben wat bij hem nobel is te vervormen tot vulgaire zakelijkheid. Het Nederlandse publiek heeft na vier jaar mijn film nog altijd niet kunnen of mogen zien. Maar heeft dit publiek wel ooit ‘het dwaallicht’ gelezen?