Portret-beschrijving van Guido Gezelle
Willem Elsschot
Er zijn koppen die tot iedereen spreken en die eenieder ontzag inboezemen.
Dit is, dunkt mij, in hoge mate het geval met Guido Gezelle, zo ver wij hem kennen uit enkele weinige portretten die ons van hem zijn gebleven.
Ik bedoel niet de talrijke, meestal geïdealiseerde portretten van kunstenaars die Gezelle misschien nooit gekend hebben, maar de weinige fotografische opnamen die van hem bekend zijn.
In de eerste plaats treft ons een uitgesproken gelijkenis met Beethoven. Een groot hoofd en een, in verhouding nog groter voorhoofd.
De kop is boven de oren in de breedte uitgezet, als van een waterhoofd.
Het diep doorgroefde voorhoofd spreekt van kommer en diep nadenken.
De mond heeft een bittere uitdrukking als van iemand die onder veel onrecht gebukt gaat of die het leed van anderen op eigen schouders laadt.
Het is hem aan te zien dat hij in zijn loopbaan van priester van de geestelijke overheid meer tegenkanting en minachting dan waardering ondervonden heeft.
De kop maakt de indruk van een eenvoudige maar tevens van een onwrikbare en zelfbewuste persoonlijkheid.
Hij schijnt te vragen of hij al de tegenkantingen verdiend heeft die hem belet hebben volledige uiting te geven aan zijn uitzonderlijke begaafdheden als leraar Latijn, Grieks en Engels.
Tot meerdere eer en glorie van onze Nederlandse taalgemeenschap heeft hij dan troost gezocht in het schrijven van gedichten die nu aan ons kultureel firmament schitteren als zoveel sterren van eerste grootte.
Die eenvoudige, verschopte man is naar veler mening de grootste lyrische dichter sedert Virgilius.
Bovenstaand opstel werd in het begin van de jaren 50 door Willem Elsschot geschreven t.b.v. één van zijn kleinzoons.