Adele Kelner-de Ridder
over haar vader
‘Werken deed hij het algemeen zeer weinig.
Hij begon zo om een uur of tien en dan tot twaalf uur ongeveer. Dan aten we, daarna deed hij z'n dutje en ging terug naar boven. Boven was z'n bureau. Daar werkte hij zo tot een uur of vijf. Nadien werden de brieven gepost, zoals hij dat noemde. Wij hoorden hem dan de trap afkomen, zagen hem door de ruit van de keukendeur z'n hoed nemen en z'n mantel aantrekken en hoorden hem heel zachtjes de deur dicht doen. Zo verdween hij iedere dag tot half negen. Dat duurde ongeveer twintig jaar lang, dat hij nooit 's avonds met ons aan tafel zat. Wij vonden het heel gewoon. De tafel werd gedekt voor vader, moeder en de zes kinderen en één bord stond steeds apart. Alles werd weggeruimd en het eten werd op een hoekje van de keukenkachel gezet om warm te blijven. Als hij vroeg thuis kwam, kwam hij door de keuken binnen, zei absoluut niets, zei niemand goedenavond, zette zich aan een hoek van de tafel in de eetkamer en at alles stil op. Als alles opgegeten was, bracht hij de vaat naar de gootsteen, ruilde het tafellaken, en legde het terug in de keukenkast. Daarna nam hij z'n krant, kwam in de huiskamer en ging in z'n zetel zitten. Dan werd er weieens een woordje gezegd, als bijvoorbeeld ‘vrouw’, niet ‘dag vrouw’, maar ‘vrouw!’ M'n moeder zei toen alleen ‘Daar is de te-laatkomer’.
Wat er tussen half zes en half negen gebeurde, of waar hij was weten we niet.
Er is wel gedurende de oorlogsjaren een verandering in gekomen.