Over Willem Elsschot
J.M.A. Biesheuvel
Over Elsschot hoeft men niet lang te schrijven: hij is een groot kunstenaar. Hij maakt het mij behoorlijk lastig. Als ik schrijf denk ik vaak: Zou Elsschot hier genoegen mee nemen?. Als het antwoord nee is, gooi ik mijn verhaal weg. Pas de laatste maanden ben ik tot het besef gekomen dat ik mezelf die vraag niet vaak genoeg heb gesteld. Als ik aan zijn hand een onverbiddelijke ramp zou mogen keren, zou ik een derde van de door mij gepubliceerde verhalen laten vernietigen. Spijtig is het dat dat niet meer kan. Bezint eer gij begint, en uitgevers zijn happig. De ellende is dat Elsschot bestaat. De hele dag lacht hij mij uit. Sukkel, giechelt hij, malloot..., is dat warmte?, is dat Nederland, heeft dit verhaal wel inhoud?, en wat je daar doet is je reinste mode-schrijverij. Broodschrijver! Aansteller! Grote lantaarn, maar klein licht.
Dit is het eerste deel van mijn verhandeling over Elsschot. Dan wil ik ook nog iets zeggen over de geschiedenis van zijn boeken en gedichten in mijn huis. In mijn studententijd, - ik begon in 1961 te studeren -, druppelden op allerlei wijzen boeken van Elsschot als het ware uit het niets op mijn geestelijke ontwikkelingsgang. Hoe ik eraan gekomen ben weet ik niet. In ieder geval bezit ik Het Tankschip, Het Dwaallicht, Tsjip/De leeuwentemmer, Lijmen en Villa des Roses in oude drukken. In 1967 was ik bij boekhandel Kooyker in Leiden en vroeg of ze het verzameld werk van Elsschot in één deel hadden. Het was er, en ik kocht het. Het was een blauw boek in een witte kartonnen doos. Gezeten naast mijn warme potkachel, - het was winter -, op mijn ruime kamer aan het Rapenburg, las ik het hele boek door. Een Ontgoocheling, Het Tankschip, Het Dwaallicht en De Verzen maakten op mij de grootste indruk. De zinnen: Was dat een wagen. (Over de luxe en grote auto van Jacky). Hij gaf niet meer geluid dan het gezoem van een normale vlieg en ik had een gevoel alsof wij roerloos boven de Route Royale hingen die als een drijfriem in dolle vaart onder ons doorschoot, blijven me altijd bij. Als ik in een dure auto gereden word kan ik die volzin dan ook zonder fouten spuien. Dat is dus een zin uit Het Tankschip. De laatste zin uit Een Ontgoocheling: En toen Kareltje haar aankeek, omdat zij zo vaar praatte, zag hij dat zij met neergetrokken mondhoeken wenend de soep proefde, zal ik ook niet vergeten. Dat blauwe boek, waar alles in stond, heb ik jaren in mijn bezit gehad. Het was één van mijn lievelingsboeken. Het is, samen met de reeds genoemde deeltjes, naar de Brahmslaan, ook in Leiden, verhuisd. In 1976 had ik een keer John Peereboom op bezoek, een goede vriend. Ik vroeg hem:Heb jij het verzameld werk
van Elsschot?. Nee, antwoorde hij. Meteen heb ik hem toen het boek gegeven, na er Voor John Van Maarten in geschreven te hebben. Een maand later wilde ik Een Ontgoocheling nog eens lezen. Ik had het niet bij de losse deeltjes. Daarom ging ik naar de boekhandel. Nergens kon men mij Een Ontgoocheling verkopen en het verzameld werk was in herdruk. Nu had ik het boek in een bibliotheek kunnen lenen maar ik wilde het zelf hebben. Daarom zondigde ik tegen de wetten die onder vrienden gebruikelijk zijn. Ik belde John Peereboom op en zei onder andere: Als je binnenkort weer langs komt moet je me die blauwe Elsschot teruggeven, ik kan het boek niet missen. Toen hij kwam, gaf hij me het boek terug. Om hem niet al te zeer te kwetsen had ik nu een Engels fietszadel voor hem gekocht, omdat die zo lekker zitten. Op de binnenkant van het zadel schreef ik Voor John van Maarten. (Dat is dan het enige wat politie-agenten bij een nauwkeurig onderzoek na een ongeluk aan het lijf en de fiets van John kunnen vinden, als hij geen andere papieren bij zich heeft). Peereboom nam met het zadel genoegen. Op een wijze die ik, wat kleinigheden of toevalligheden betreft, niet meer na kan trekken, kreeg Jaap van Heerden kennis van de geschiedenis met het blauwe boek. Hij vertelde door de telefoon dat hij misschien nog een exemplaar van het Verzameld Werk over-had. Dat wilde hij wel aan me geven. Dan kon ik het blauwe boek weer aan John geven en was het laatste gedeelte van de belediging voorgoed weggenomen. Twee weken later kreeg ik een pakket thuis gestuurd. Het was het Verzameld Werk in een rode band, in het jaar 1957 uitgegeven door P.N. van Kampen en Zoon N.V. te Amsterdam. Er zat een brief bij die als volgt gaat: 17-VI-1975, - ik heb me zojuist dus aan geschiedenisvervalsing schuldig gemaakt, ja, wat behoort er eigenlijk niet tot de
geschiedenis? Kleine man op pier bij Marseille steekt op 23 mei 1889 om drie minuten over halfnegen een Amerikaanse merksigaret op, ik had het over het weggeven van het blauwe boek in 1976, misschien is dat juist wel 1974 geweest, als ik er beter over nadenk -, Geachte Maarten, Hierbij, zoals beloofd, het Verzamelde Werk van Ellsschot(!). De editie is door jarenlang verblijf in een tweede woning enigzins aangetast en vochtig. Op de titelpagina heeft Renate, systematische geest als zij is, ooit een aantal jaartallen van verschijning achter de verschillende publikaties geplaatst. Hoewel ik geen voorstander van het maken van aantekeningen met ballpoint in andermans werk ben, is deze annotatie, meen ik, niet erg hinderlijk en mogelijk voor jullie nog