De uitgever over de auteur
Bob van Kampen
Toen Jan Greshoff nog in Schaarbeek woonde, waar ik hem regelmatig bezocht, kreeg ik in Amsterdam een juichend telefoontje van hem: Willem Elsschot heeft eindelijk weer een boek geschreven. Hij zal het bij Ary Delen komen voorlezen. Daar moet je ook bij zijn! En zo zaten we een paar dagen later, in een vertrek van het Plantin-Moretus museum bijeen: Elsschot, Jan Greshoff, Ary Delen, Jan van Nijlen en ik. Het was avond en stil om ons heen. Een diffuus licht zorgde voor intimiteit. Zonder veel omhaal vertelde Elsschot dat zijn nieuwe roman Kaas was geheten en dat hij er uit zou voorlezen. Met een monotone stem begon een, in keurig pak gestoken, meneer: Eindelijk schrijf ik je weer omdat er grote dingen staan te gebeuren en wel door toedoen van mijnheer Van Schoonbeke. Je moet weten dat mijn moeder gestorven is. Echter na ongeveer twee bladzijden, stokte hij, haalde een grote witte zakdoek te voorschijn en bette zijn ogen. Hij was te ontdaan om voort te gaan. Om beurten hebben wij toen het manuscript ter hand genomen en er uit voorgelezen. Een onvergetelijke avond.
Dat Elsschot bijzonder precies omging met zijn Nederlands, waarbij hij Zuidnederlandse zegswijzen bewust handhaafde, is bekend. Typisch is ook dat hij ieder woord en iedere zin afwoog. Tot het laatste moment voor afdrukken kreeg ik telegrammen als:blz. 215, regel 20, achter ‘blijven’ komma schrappen.
Er is tussen auteur en uitgever, na Kaas een blijvende vrienschap ontstaan, waarbij Elsschot zich - zakelijk - wispelturig gedroeg. Er waren momenten dat hij van ieder contract niet wilde weten, omdat we vrienden waren, maar plotseling sloeg hij dan om en ontwierp een overeenkomst die onmogelijk ingewikkeld was. Hij scheen dan ineens er plezier in te hebben alles gecompliceerd te maken.
In Antwerpen gingen we veelal samen op toor, hetgeen betekende dat we controleerden of het bier in deze kroeg nog beter getapt werd dan in een andere. Dan waren zijn prachtige verhalen niet van de lucht. Ik herinner me hoe hij, met verve, vertelde dat hij een lege vleugel van het Cinquantenaire, waar hij toevallig langsliep, afhuurde, briefhoofd liet maken met snorkende Franse tekst en de ministeries van allerlei kleine landen, ver weg, uitnodigde hun land te laten meedoen aan een grote internationale landbouwtentoonstelling. Toen hier werkelijk respons op kwam wist hij de bevoegde instanties in België zover te krijgen dat zij erop in gingen en zijn doel was bereikt: de catalogus werd gespekt met advertenties die hij aanwierf. Dat Moeder De Ridder dan plotseling het café binnenkwam en zei: mee naar huis!, waarop Elsschot gehoorzaam opstapte, is een ander verhaal.
Ik heb hem dus gekend in het zakelijke vlak en als vriend en aan beide heb ik de beste herinneringen. Elsschot lezen is een voorrecht. Alfons De Ridder gekend hebben eveneens.