Willem Elsschot & zijn Josephine
Clara Eggink
Eigenlijk is het jammer dat ik Het Tankschip gekozen heb nu ik over Willem Elsschot moet schrijven. Niet omdat ik deze novelle minder zou vinden dan zijn andere werk, maar omdat deze in dat werk een minder spectaculaire plaats inneemt dan b.v. De Verlossing, Lijmen of Kaas.
Er is een tijd geweest dat we leefden met Willem Elsschot; met zijn werk bedoel ik. Dat was in de jaren dertig vooral maar ook nog daarna. Wat ons zo aantrok in die boeken van hem was die onnavolgbare combinatie: zijn bittere galgenhumor en zijn vervloekte vertedering. Vervloekte vertedering - de woorden zijn van mij, maar ik zou mij kunnen voorstellen dat Elsschot zelf op die uitdrukking gekomen zou zijn. Doch Elsschot gebruikte geen uitdrukkingen over zijn werk, want hij praatte niet over zijn werk. Hij was geen bespiegelaar, hij zag. Hij heeft zich maar tweemaal over de theorie van zijn schrijverschap uitgelaten: In de narede van Tsjip, Achter de Schermen geheten en in een inleiding bij Kaas en ik zou iedereen die volledige helderheid over Elsschot wil hebben, aanraden die beide te lezen.
Ik heb hem eenmaal van mijn leven een lezing horen houden, ik meen dat het voor de Vereniging van Letterkundigen was. In elk geval gebeurde dat na de oorlog. Ik zie hem nog staan in zijn burgerpakkie, met zijn burgergezicht waarin zijn weerloze ogen - deze uitdrukking is niet van mij maar uit een vers van de dichter Albert Resnard - wezen op die tweede mens die de schrijver was. Die blik waarin het: De mensenwereld is een rotzoodje, maar ik houd er nu eenmaal van, te lezen was. Daar stond hij te vertellen over mijn vrouw, over mijn kinderen, over mijn kleinkind en dat allemaal op de toon waarop hij schreef. Het was die dolende hond van een vader zoals hij zichzelf ergens genoemd heeft, die daar stond, die op een afstand zijn gezin zag, zoals hij andere gezinnen zag. Zoals hij de burgers van Antwerpen zag. Zoals hij de hele handel en al het geldverdienen zag. Het was verrukkelijk amusant en tegelijk indrukwekkend en tragisch. Hier stond ook de man Laarmans, die zichzelf had laten lijmen door de oplichter Boorman van het Algemeen Wereldtijdschrift en die, als hij maandelijks de arme mevrouw Lauwereyssen haar contractueel vastgelegde bedrag moest gaan ontfutselen, dacht: Eens heb ik in mijn radeloosheid gezegd ‘tot de volgende keer, mevrouw’ maar dat heeft mij vervolgd als een ongehoorde grofheid.
Ik zei daarnet dat wij leefden met het werk van Willem Elsschot en daarmee bedoel ik dat wij hem in ons dagelijks bestaan met vreugde plachtten te citeren.
Ouistiti, fi-fils de sa mémère, een van de geliefkoosde kreten van madame Brulot voor haar aapje, door een wraakzuchtige pensionnaire in het vuur gegooid in Villa des Roses, als er in onze buurt lieden kleverig deden met hun huisdieren. Geen pastoor kon in onze omgeving komen of de opmerking de felle éénoog, de betiteling voor de heerszuchtige man Gods uit De Verlossing, viel. De Korthals XIV en de Korthals XV (Lijmen) respectievelijk voor de ziekenauto en de lijkwagen, waren huiselijke termen geworden waar we nauwelijks meer om lachten. En Het eeuwige gezeur van die zee (Het Tankschip) werd ons tot een tegenwicht van de Holstiaanse mystiek. De novelle Het Tankschip kwam ons midden in de oorlog in handen. Het is verschenen in 1942 en waarschijnlijk is het daarom dat ik er zo aan gehecht ben. Misschien ook wel omdat het verhaal over een schip ging. En wat voor een schip. van onder tot boven was zij in een parelgrijs bruidskleed gestoken en om haar zwarte schoorsteen droeg zij triomfantelijk een witrode band, want als kenmerk van de pasgeboren Rederij Jack Peeters had ik onze Antwerpse kleuren gekozen.
Deze Jack Peeters nu is de zwager van de reeds uit andere boeken bekende figuur Frans Laarmans en de tijd van handeling is vlak voor het uitbreken van de oorlog 1940-1945. En daar de intrige voor onschuldige lieden aan het totaal onvoorstelbare grenst, was het verhaal voor ons een van de zeldzame opkikkers in die zo sombere tijd. Jack Peeters dan komt op een goede dag met een acht cylinder Mercedes voorgereden voor het pension Cosy Corner, waar Laarmans en zijn vrouw zes weken lang genieten van die zeurende zee. Daar Peeters enige verklaring moet geven van die superwagen die niet past bij zijn simpele scheepsargentuur en evenzeer van zijn vreugde omdat de oorlog inderdaad op het punt van uitbreken staat, komt hij met de volgende geschiedenis op de proppen.
Op een middag na de lunch ziet Jack (zo vertelt hij) in het, Journal de la Marine Marchande de volgende advertentie. Wilt u eigenaar worden van een groot tankschip zonder enig geld of risico? Schrijf dan, met opgave van referenties, onder letter C.B., bureau van dit blad. Absolute discretie gewaarborgd. Men onderhandelt slechts met alleenstaande zaakkundige, van vreemde nationaliteit.
Op een zo vreemde adevertentie past slechts een bandeloos antwoord, ‘denkt Jack en dat schijft hij dan ook.’ Geachte heer. Mochten de andere sollicitanten u geen voldoening geven, dan kunt u eens bij mij komen kloppen, want aan de gestelde eisen voldoe ik precies en u kunt op een stapel referenties rekenen en op een whisky-soda. Uw alleenstaande, zaakkundige, uitheemse en toegenegen Jack Peeters.
Wie beschrijft echter zijn bandeloze verbazing als er na enige dagen inderdaad een figuur,