Elsschot
schrijver zonder fantasie?
C.J. Kelk
Alfons de Ridder (1882-1960), zoon van een Antwerps bakker, is vóór alles zakenman geweest, van meet af aan erop aangewezen zijn brood te verdienen en liefst zo ruim mogelijk. Hij heeft de hardheid van het maatschappelijk leven duchtig leren kennen, maar omdat hij tegelijk dichter was, een gevoelsmens, koos hij een andere naam om zich tegen die hardheid in zijn boeken te verschuilen. Hij laat in zijn verhalen bij voorkeur keiharde figuren optreden, wie het geldelijk gewin boven alles gaat, onverschillig de manier waarop.
In zijn debuut Villa des Roses staat de onverbiddelijke pensionhoudster Madame Brulot centraal met om haar heen de bonte mengeling van huurders, ieder met z'n eigen ambities, de meesten bepaald geen engelen. Voor één figuur, de zwakke, liefhebbende dienstbode Louise toont de schrijver enige vertedering en het lijkt erop dat hij hoopt dat het goed voor haar zal aflopen.
Mededogen ook heeft hij in De Ontgoocheling voor een persoon als De Keizer, de sigarenfabrikant. Als oorzaak van diens wanfortuin stelt hij meteen al vast: Veel verdiende hij niet want hij werkte slechts met enkele mensen, had te weinig kapitaal en maakte geen reclame zodat hij niet vooruit kwam in de wereld. Tegenover deze zwakke broeder plaatst hij de zelfvoldane club van de Lustige Whistspelers die De Keizer meedogenloos als voorzitter laten vallen, hem zijn laatste glorie ontnemen, nadat zijn zoon, de gymnasiast die advocaat moest worden, hem al zo heeft teleurgesteld.
Dat een harde figuur ook struikelen kan, toont hij in De Verlossing, waarin Pol van Domburg, een kerel die zijn vrouw maltraiteert en zoals dat heet over lijken gaat, in een klein dorp door toedoen van een fanatieke pastoor zijn machtige positie verliest. En sterft maar niet zonder uiteindelijk wraak te hebben genomen.
Dan volgen de werken die De Ridders eigen beroep, het reclamevak, betreffen, Lijmen en Het Been, waarin de minder zakelijken tegenover de slimmerikken moreel in het gelijk worden gesteld. In Kaas met zijn opmerkelijke inleiding, blijkt een te zwakke figuur met eerzucht tegen de harde muur van het groothandelsbedrijf stuk te lopen. Het is alleen de liefde van en voor zijn gezin die Frans Laarmans over zijn tegenslag heenhelpt.
Misschien zijn wel de meest geliefde verhalen die van Grootvader Elsschot Tsjip en De leeuwentemmer, waarin nauwelijks sprake is van geld maar van de strubbelingen zoals die in families wel voorkomen, waar dochters trouwen met niet zeer gewenste mannen, en kleinkinderen het kernpunt worden van verdriet en uiteindelijk vreugde.
In Pensioen keert de schrijver opnieuw tot zijn voornaamste thema terug: de bemoeiingen om recht op geld van een bedrijvige moeder. En in Het Tankschip sluit de reeks zakelijke verhalen af met een ingewikkelde oorlogswinst-speculatie.
Dan beëindigt Elsschot zijn oeuvre met zijn meesterwerk Het Dwaallicht in welk echt Antwerps verhaal mannelijk begeren en menselijke zachtheid tot een dichterlijke arabesk zijn verweven. Het is inmiddels 1947 geworden en voorzover wij weten, stopt Elsschot er verder mee. Hij is 65 jaar.
Dat hij een bijzonder gevoelig mensenkind is geweest, blijkt wel uit de gedichten van een twintigjarige: van 1902 tot 1910 vele moedergedichten en voorts gedichten tot den arme, tot den baggerman, tot bedelaar en bult.
In 1933 wordt herhaald omtrent het oudelijk huisgezin wat jaren tevoren voorspeld was: Dat heeft zo geduurd tot het trouwen een aanvang genomen heeft en allen heengegaan zijn, de ene voor, de andere na. En dan zijn de zielige Zondagsbezoeken begonnen en 't geleidelijk medenemen van wat er in 't oude nest nog voor bruikbare in Voorraad was. Tot er niets meer overbleef dan 't bakkerspaar zelf en wat portretten aan de muur. En zo zal het ook ons vergaan, want een gezin heeft zijn groei en zijn verval als elke onderneming. Herhaald dus wat reeds in een gedicht van 1908 was voorspeld:
Zij zijn gevloön als gieren voor 't tempeest, met stukken van het oude nest bevracht...
Gezien in het licht van het tweemanschap De Ridder-Elsschot doorgrondt men gemakkelijk het bekende antwoord uit zijn interview: Berust alles wat u geschreven hebt op eigen belevenissen? - Natuurlijk. Ik schrijf het zo maar op. Ik heb toch geen fantasie!
Men heeft het altijd over het autobiografische karakter van Elsschots werk. Dat is een gewoonte geworden, waar men moeilijk van afkomt. Maar toch is dat volstrekt geen wezenstrek, omdat geen enkele verteller buiten zijn eigen belevenis kan. Het is natuurlijk waar dat Alfons de Ridder in Parijs in pension is geweest, dat hij van allerlei kantoorbaantjes heeft gehad totdat hij in het reclamevak belandde, dat hij een gezin heeft opgebouwd en dat een dochter trouwde met een Pool die in Antwerpen met haar studeerde en dat hij tenslotte na zijn bezigheden wel in de stad rondzwierf en met havenvolk gesprekken voerde. Allemaal wáár. Ook dat hij zijn verhalen telkens een tip oplicht van zijn werkelijke belevenissen valt moeilijk te ontkennen. Maar welke schrijver doet anders? Ieder heeft maar één leven tot zijn beschikking. Als hij zich aan het componeren zet, kunnen alleen zelf beleefde en zelf ingebeelde voorvallen hem stof verschaffen. Schrijft iemand een roman dan helpen figuren uit zijn vroegere of latere omgeving hem aan handelende personen.