eigen gecharmeerdheid van Boorman.
Voor mijn gevoel wijst Lijmen met zijn zorgvuldige compositie veeleer in de richting van een ambivalente houding ten opzichte van Boorman. Boorman lijkt niet een idee waar Elsschot volkomen argeloos mee zou verkeren (ter Braak a.w. pag. 382), maar een bewust probleem.
In Lijmen heeft Elsschot -naar mijn gevoel bewust en opzettelijk- zichzelf in zekere zin ongrijpbaar gemaakt door verschillende visies waartussen hij niet kan of wil kiezen in verschillende personages te projecteren die hij om beurten het woord geeft.
Het Boorman-probleem, d.w.z. het probleem dat een zakenman zich niet straffeloos kan overgeven aan gevoelens die in vrijwel ieder ander verband eervol en hoogstaand zouden zijn, speelt maar voor één van de twee vertellers een rol, namelijk voor Laarmans. De ik-verteller lijkt in het probleem in het geheel niet geintresseerd te zijn.
Er zijn een aantal redenen om te veronderstellen dat het Boormanprobleem voor Elsschot een persoonlijk probleem is geweest dat hij in Laarmans heeft geprojecteerd. Laarmans is het belangrijkste personage, het enige ook dat een ontwikkeling doormaakt en in wie zowel het gevoel als de neiging zich daarboven te stellen aanwezig is. Buiten de tekst van Lijmen, maar binnen de tekst van Elsschots Verzameld Werk zijn er indicaties die wijzen in de richting van Laarmans als Elsschots zelfportret: het jeugdvers van Laarmans blijkt een jeugdvers van Elsschot te zijn, en in het latere werk, waarin het autobiografische karakter steeds minder verhuld is -in Tsjip en De leeuwentemmer zijn zelfs de namen van Elsschots kinderen niet gewijzigd- verschijnt de hoofdpersoon telkens weer onder de naam Laarmans. Ook buiten het literaire werk zijn er gegevens bekend waaruit kan blijken dat Elsschot zichzelf in Laarmans heeft geportretteerd: het redacteurschap van de Revue Continentale Illustrée (de pendant van het Wereldtijdschrift), en een aantal uiterlijke bijzonderheden: Laarmans als haveloze voorvechter met lang haar, dat de kraag van zijn jas vettig maakte, een grote pijp met een kop die een doodshoofd verbeeldde, en een zware knuppel, waarmede hij dreigend zwaaide wanneer hij gedronken had of in een optocht liep is volgens Smits (een neef van de schrijver) een natuurgetrouw portret van Elsschot als student aan de Handelshogeschool te Antwerpen. (1901-1904; Smits, pag. 10 en 11) Nu is het gebruik maken van biografische gegevens bij het interpreteren van een literaire tekst een methode waar gevaarlijke kanten aan zitten als dit soort feiten niet naar hun veelal beperkte waarde worden geschat. Zelfs wanneer er een nauwe samenhang blijkt te bestaan tussen een literair werk en het leven van een schrijver, moet de lezer rekening houden met de mogelijkheid dat een auteur zijn ware persoon
verbergt achter een masker. Hij kan een sterk geidealiseerd beeld van zichzelf geven, datgene wat hij graag zou willen zijn, maar hij kan ook zijn anti-ik uitbeelden, datgene van zichzelf wat hij als schrijver wil ontvluchten. Het laatste lijkt in Lijmen in het slothoofdstuk het geval als de ik-verteller op de vlucht slaat voor Laarmans in Boormansgedaante. Maar zolang Laarmans vertelt en zijn standpunt en de implicaties ervan nog niet geheel duidelijk zijn, lijkt Elsschot heel dicht bij Laarmans te staan en met Laarmans gefascineerd te zijn door Boorman.
In het laatste hoofdstuk komt de spanning die in het hele verhaal van Laarmans voelbaar is geweest tot polarisatie: Laarmans reageert daar op de eenzijdige reactie van het gevoel en misschien op het gebrek aan belangstelling van de door hem zo bewonderde Boorman met de even eenzijdige reactie van de cynicus, de man die succes heeft in zaken. De lezer mag interpreteren. Door het ik-perpectief van de epiloog zal de balans misschien iets doorslaan naar de dichter, maar de zakenman biedt volwaardig tegenwicht. De spanning zit hem voor mij veel meer in het bijna volmaakte evenwicht van de balans dan in het geringe overwicht van één van de schalen.
Dat de levensopvattingen van Elsschot in Lijmen in ieder geval niet eenduidig blijken uit zijn manier van schrijven, bleek mij weer eens toen ik kortgeleden het artikel Boormans ware aard van Bert Samson in Tirade las. (Tirade 218, oktober 1976)
Samson wijst erop dat de ontmoeting Boorman-Laarmans en de verdere ontwikkelingen van hun relatie gebasseerd lijkt te zijn op traditionele voorstellingen rond het duivelsconcert en dat het best eens zo zou kunnen zijn dat Elsschot geinspireerd is door de relatie Marieken-Moenen in Marieken van Nieumegen. Hij wijst een reeks parallellen aan tussen Lijmen-Het Been en Marieken die meestal bijzonder frappant zijn, maar soms ook erg gezocht. Bepaald gezocht lijkt mij bijvoorbeeld het verband tussen het feit dat in Lijmen het contract wordt opgesteld op papier met het hoofd Brasserie du Lion Royal en de bijbeltekst Weest nuchter en waakzaam. Uw tegenstander, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekend wie hij zal verslinden (1 Petrus 5:8)
Het is jammer dat dit soort interessante artikelen vaak ontsierd worden doordat de schrijvers ervan in hun enthousiasme over de vondst zich gaan gedragen als een soort Jehova-getuige, voor wie niets te dol meer is.
Samson verbindt nu aan de reeks parallellen die hij gevonden heeft de conclusie dat Boorman een dwaalleraar met een demonische inborst is, die Laarmans van het rechte pad afleidt. De goede Laarmans verkoopt zijn ziel aan de duivelse Boorman. Voor Samson lijkt daarmee het verhaal geinterpreteerd. Hij constateert wel dat op belangrijke plaatsen de parallel niet opgaat -aan het slot van Lijmen is Laarmans veranderd in een soort Boorman, terwijl Marieken na berouw en boetedoening vergiffenis krijgt-, maar hij lijkt toch geen rekening te houden met de mogelijkheid dat Elsschot de traditionele motieven rond het duivelscontract op een andere, modernere manier gebruikt dan de middeleeuwse auteur van Marieken. Voor de middeleeuwer bestond de wereld nog uit goede en slechte mensen, maar voor de twintigste eeuwer zijn goed, slecht, god en duivel wat meer gecompliceerde begrippen geworden. Samsons interpretatie lijkt mij in dit opzicht minder modern dan Elsschots verhaal, waarin de vraag of je voor of tegen Boorman moet kiezen juist een probleem is, dat aan dit oude motief een extra dimensie geeft.
Typerend is het dan ook dat Samson ter Braak gelijkgeeft als hij Boorman karakteriseert als de Antichrist en immoralist (in Willem Elsschot en de idee, V.W., 4), maar blijkbaar niet op het idee komt dat deze woorden voor ter Braak onge-