te leven, hij is er niet tegen opgewassen, hij gaat zich dus in materieel comfort verschuilen, dat hem duidelijk niet gelukkig maakt, maar wel een gevoel van zekerheid (ik heb gelijk want ik kan me nu toch een tweede auto permitteren) en veiligheid geeft, en sust zichzelf door systematisch dat waarvoor hij op de vlucht is af te kraken, de waarde ervan te ontkennen, te bespotten. (...) Elsschot is een typische vertegenwoordiger van deze mentaliteit. Het essentiële verschil is dat hij die instelling doorzag, en vooral dat hij ze met onnavolgbare trefzekerheid kan verwoorden en ontmaskeren. Er zijn talrijke verhalen bekend uit het leven van Elsschot die echt verhalen van Elsschot zouden kunnen zijn. Zoals dat van het verre en vrijwel vergeten familielid dat in Parijs fortuin had gemaakt en terug naar Antwerpen wou komen om er rustig te rentenieren. De man vraagt aan zijn in de thuishaven gebleven familie of zij hem aan een huis of appartement kunnen helpen. Alfons de Ridder kan dat, doet het ook. De man arriveert en is nauwelijks in Antwerpen of hij krijgt een hartaanval en moet de kliniek in. Zijn vrouw, die nog in Parijs was gebleven om er enkele zaken af te handelen, wordt verwittigd, spoort onmiddellijk naar haar man, en wordt daags na haar aankomst in Antwerpen getroffen door een identieke aandoening. En daar liggen ze dan, elk in een aparte
kamer maar in dezelfde
kliniek, en de dokter moet de resp. families verwittigen dat het voor beiden nog slechts een kwestie van dagen is. Van dat ogenblik af ziet men omstreeks het bezoekuur twee groepen postvatten vóór de ingang van de kliniek: de clan van de echtgenoot en de clan van de echtgenote. Zij spreken niet met elkaar, zij begluren elkaar wantrouwend, zij rukken op door de gangen in gesloten maar afzonderlijke gelederen, elk naar hun resp. patiënt. Zij zijn beladen met fruit en verfrissingen en alles wat kan helpen om een patiënt aan het leven vast te lijmen, want wie het langst leeft erft uiteraard het ganse fortuin, dat vervolgens en hopelijk zo vlug mogelijk aan de rechtstreekse familie van de liefderijk verzorgde overledene zal ten goede komen. De auteur Elsschot voerde bekwaam het peloton De Ridder aan. Toen hij, samen met Fine, zijn vrouw, begraven was (hij verrast, zij niet, eendrachtig in de contramine tot voorbij de streep) hebben de kinderen en kleinkinderen gedurende maanden en maanden geruzied en een soort tragi-komedie opgevoerd omtrent de verdeling van de nalatenschap. Want, net zoals Elsschot, kennen zij allen niet alleen het verschil tussen droom en daad, maar weten zij vooral dat er weliswaar verheven dingen bestaan, maar dat die de belangstelling voor meer materiele zaken niet mogen afzwakken. Een mens leeft niet van brood alleen, liefst moet er ook beleg dik tussen. Het karakter en de levenswijze van Elsschot wemelen van de eigenaardigheden, zoals bijvoorbeeld het feit dat hij naar het schijnt zijn vrouw thuis behandelde als een meid, die hem op zijn wenken, op het knippen van zijn vingers moest bedienen, en het deed ook, maar die hem wel uit de kroeg mocht komen halen, zonder dat hij tegen die vernederende behandeling, in aanwezigheid van vrienden of kennissen, ook maar met een woord protesteerde. Elsschot is een ingewikkeld man, die eenvoudige boeken schreef - net zoals niemand minder overbodige bewegingen maakt dan een
koorddanser. De burger is universeel, maar de Antwerpse bourgeois heeft uiteraard zijn eigen karakter, en dat heeft Elsschot onnavolgbaar beschreven. Alles wat de burger kenmerkt is ook in de Antwerpse versie aanwezig, maar iets gerelativeerd dank zij het cosmopolitische element dat de nabijheid van een wereldhaven meebrengt. De instelling is wat ruimer, het aanpassingsvermogen wat soepeler, men denkt en beweegt met een beetje meer zwier. Bovendien is men burger van een land en een stad die meestal onder bezetters hebben geleefd. Daardoor heeft men geleerd zonder gewetensproblemen te acteren, te doen alsof, omdat dat nu eenmaal de enige houding was die kans gaf op een zo geslaagd mogelijk overleven. Vooral als het de Antwerpse burger ernst is, heeft hij dus de neiging ontwikkeld een knipoogje te geven, want hij heeft geleerd zich aan niets te binden, zich nooit te engageren, niet vast te lopen in zijn rol. Al met al is hij een wat losgeslagen man, een man die zichzelf doorziet en nergens houvast heeft, teleurgesteld in zijn verleden en prestaties en zonder illusies voor de toekomst, en dan toch weer te nuchter om er helemaal onder door te gaan. Elsschot is een man met dromen, maar zonder illusies. Het lijkt niet toevallig dat Laarmans tijdens zijn zoek- en dwaaltocht in Het Dwaallicht (voor mij zijn beste verhaal, een verhaal dat alleen door een Antwerps burger kon geschreven worden) door een winkelierster met een andere naam (Verbruggen) wordt aangesproken. In het eerste boek, Villa des Roses, gebeurt precies het tegenovergestelde, daar wordt de naam Laarmans gegeven aan iemand die niet zo heet. Misschien heeft Elsschot geweten dat Het Dwaallicht zijn laatste boek zou zijn, en heeft hij daarmee bewust de zaak afgerond. De burger die thuis zijn overschoenen aantrekt omdat het zo hard regent en er op weg naar de beurs blijft van dromen op blote voeten door het natte gras te kunnen lopen, en dus nooit zichzelf
is. Hij leefde alleen in
harmonie met zijn stad en die is dan ook meer dan het decor waarin alles zich afspeelt, zij is een belangrijk personage net zoals Laarmans, Boorman, Tsjip of de weduwe Lauwereyssen. De sfeer van Antwerpen, van de Antwerpse burgerij, vindt men in Elsschots verhalen beter terug dan in de dure fotoboeken. Zij vormen een sprekender monument dan het Centraal Station.
De Keyserlei te Antwerpen, ± 1900