‘Bedremmeld geschrijf’
U hebt mij gevraagd, u te schrijven. U dacht, voor een verliefde jongeman, literair begaafd, moet het kostelijk zijn, brieven te mogen schrijven aan een mooie en gevierde vrouw: U hebt gelijk, het is kostelijk. En bovendien hebt u ook gemerkt dat ik veel beter kan schrijven dan spreken. Dus schrijf ik. Het is voor mij de enige mogelijkheid, u een klein plezier te doen, en dat wil ik graag want ik houd van u. Sta mij toe, wat uitvoerig te zijn. Het is nodig, omdat u mij anders verkeerd zou begrijpen, en het is misschien gerechtvaardigd, omdat deze brief aan u mijn enige zal zijn. Toen ik ongeveer zestien jaar was, zag ik met een wonderlijk gevoel van weemoed de vreugden van mijn jongenstijd van mij vervreemden en verloren gaan. Ik zag mijn jongere broertje zand-kastelen bouwen, met pijlen werpen en vlinders vangen en benijdde hem het plezier dat hij daarbij had en de hartstochtelijke betrokkenheid die ik mij zo goed kon herinneren. Ik had die verloren, ik wist niet wanneer en waarom, en daarvoor in de plaats waren, waar ik de genoegens der volwassenen nog niet kon delen, onbevredigd-zijn en verterende verlangens gekomen. Vol heftige
í jver, maar zonder volharding, wierp ik mij eerst op geschiedenis, toen op natuurwetenschappen, maakte een week lang dagelijks tot laat in de nacht botanische preparaten en deed dan weer veertien dagen lang niets anders dan Goethe lezen. Ik voelde mij eenzaam en tegen mijn wil losgeraakt van alle betrekkingen met het leven en deze kloof tussen het leven en mij trachtte ik instinctief door leren, weten, onderscheiden, te overbruggen. Voor het eerst begreep ik, dat onze tuin een deel was van de stad en van het dal, het dal als gekerfd in het gebergte, het gebergte een levend, begrensd, ingebed stuk van de aarde. Voor 't eerst bekeek ik de sterren als wereldlichamen en voor 't eerst aanvaardde ik toen de geschiedenis der volkeren als deel der wereldgeschiedenis. Het te verwoorden en een naam geven kon ik toen nog niet, maar ik voelde het als levend deel van mijzelf. Kortom, in die tijd begon ik te denken. Zo aanvaardde ik mijn leven als iets bepaald, begrensd, en daarmee ontwaakte in mij de wens, van mijn leven zoveel mogelijk goeds en moois te maken. Vermoedelijk ervaren alle jonge mensen iets dergelijks, maar ik vertel het, alsof het een geheel eigen belevenis was wat, het voor mij ook was. Onbevredigd en verteerd door verlangen naar het onbereikbare, leefde ik enkele maanden, vlijtig en toch ongedurig, gloeiend en tegelijk snakkend naar warmte. Intussen was de natuur wijzer dan ik en loste het pijnlijk raadsel van mijn toestand op. Op zekere dag werd ik zwaar verliefd, en toen herstelde onverhoopt alle contact met het leven, sterker en veelomvattender dan ooit te voren.
Sindsdien heb ik grotere, kostelijker uren en ogenblikken gekend, maar nooit meer weken en maanden als toen, zo warm, zo vervuld van een sterk, steeds doorstromend gevoel. Het verhaal van mijn eerste liefde vertel ik u niet, het is niets bijzonders, en alle uiterlijke omstandigheden hadden ook anders kunnen zijn. Maar ik wil trachtten, u een beeld te geven van het leven dat ik toen leefde, al weet ik, dat het mij niet zal lukken. Er kwam een eind aan het haastig zoeken. Ik stond plotseling in de werkelijkheid van de wereld en was door duizend aardse vezels met de aarde en met alles verbonden. Mijn zinnen schenen veranderd, scherper en helderder. Namelijk mijn ogen. Ik zag geheel anders dan vroeger, niet verder en nauwkeuriger, maar warmer, verrukter, meer bewogen. Ik zag lichter, kleuriger, zoals een kunstenaar, ik onderging voor 't eerst bewust pure vreugden door het enkel- aanschouwen. De tuin van mijn vader straalde in zomerse pracht. Er stonden allerlei bloeiende struiken en bloemen met dicht gebladerte tegen de diepe
hemel, klimop kroop tegen de hoge stammen op, en daarboven torende de berg met rossige rotsen en blauw-zwart dennenbos. En ik stond daar, zag het en was ontroerd dat ieder ding zo wonderlijk mooi, levendig en liefelijk, zo kleurig en stralend was. Veel bloemen wiegden op haar stengels en keken als uit een diepe droom zo roerend innig uit hun kleurige kelken, dat ik van ze hield en ervan genoot als van dichterlijke verzen. Ook vele klanken en geluid waarop ik vroeger nooit acht geslagen had, vielen mij nu op, ook die hadden nieuwe betekenis voor mij, ze zeiden mij iets en troffen mij op dezelfde stille manier als de bloemen deden; het geluid van de wind door de dennen en in het gras, het verre gerommel van onweer, het stromen van de beek langs de wal en de vele vogelstemmen, 's Avonds zag en hoorde ik de zwermen vliegen in het gouden schemerlicht en luisterde naar de kikkers en raakten mij als ervaringen. Bijvoorbeeld, wanneer ik 's morgens als tijdverdrijf enkele perken in de tuin begoot en de aarde en wortels zo gulzig en dankbaar dronken. Of ik zag een blauw vlindertje als dronken tuimelen in het namiddag-licht. Of ik volgde het
opengaan van een rozenknop. Of ik liet 's avonds vanuit mijn bootje mijn hand in het water bengelen en voelde het zachte lauwe trillen van de stroom tussen mijn vingers. Terwijl de pijn van een hopeloze eerste liefde mij kwelde en terwijl onbegrepen lichamelijke nood, dagelijks verlangen, hoop en teleurstelling mij beroerden, was ik ondanks zwaarmoedigheid en liefdesangst, toch elk ogenblik in het diepst van mijn hart gelukkig. Alles om mij heen was dierbaar, en had mij iets te zeggen, er was geen onverschilligheid, niets doods en geen leegte in de wereld. Dit alles is nooit meer geheel in vergetelheid geraakt, maar het is ook nooit meer zo sterk en met zoveel zekerheid teruggekomen. Het nog éénmaal te beleven, eenmaal te veroveren en te behouden, dat is voor mij nu de betekenis van geluk. Wilt u nog meer horen? Nadien, tot op vandaag ben ik eigenlijk altijd verliefd geweest. Van alles waarmee ik in aanraking ben gekomen, scheen niets mij zo edel, vurig en meeslepend als liefde voor vrouwen. Ik had niet altijd verhoudingen met meisjes of vrouwen, ik had niet altijd één enkele lief, maar mijn dromen waren niet anders dan liefde en mij verering voor het schone was eigenlijk een voortdurende aanbidding van de vrouwen. Ik wil u geen liefdesgeschiedenissen vertellen. Ik heb één keer gedurende enkele maanden een geliefde gehad, het begin van die liefde was wel het mooiste wat ik beleefd had, maar het einde was teleurstelling en diep verdriet, naast mij veranderde die jonge vrouw onmerkbaar in iets anders, iets alledaags zonder geur, omdat de liefde haar niet heilig was. Zij