na bij Hermann Hesse te komen logeren. In de zomer van 1933 bracht ik dus mijn eerste bezoek aan de schrijver H.H. en zijn vrouw, Oostenrijkse van origine. Het was een week van enkel zonnedagen en blauwe hemel. Wie het huis wilde binnengaan, zag bij de ingang een enorme kei, waarin gegraveerd: BITTE KEIN BESUCH. Een vreemde wist dus, dat het beter was, om te keren en heen te gaan, maar ik kwam met Bruno, ik wist dat ik welkom was en de twee uitgestrekte handen van mijn gastheer bij de begroeting, bevestigden dit. Van het eerste ogenblik af, was het ‘goed’. De gast was vrij, ik trok er 's morgens met Bruno op uit voor wandeling of klimtocht. Hesse werkte in zijn kamer, Ninon was bedrijvig in huis. Het dorp Montagnola ligt prachtig, met uitzicht op de San Salvatore en de besneeuwde bergketen daarachter. Na de warme lunch met ons vieren ging Hesse rusten. Zijn ogen waren toen al zwak. Hij zei mij eens: ‘Wenn ich morgens meine Briefe gelezen habe, sind die Augen schon zu müde um noch viel zu schreiben...’ Wat hij aan dagelijkse post ontving, was indrukwekkend.
Die strijd met zijn ogen was een niet-aflatende zorg. Wel kon hij 's middags nog wat tekenen of aquarelleren, hij hield van het late namiddaglicht. Maar na de ‘Kaffee mit Kuchen’, buiten onder de bomen aan een stenen tafel gezeten, met twee jonge katjes Tiger en Löwe, rondhuppelend tussen de kopjes, gingen wij ook een paar keer boccia spelen, het Franse ‘Jeu de Boules’. Daar was hij dol op. Ik moest, terug in Holland, vooral mijn vader aanraden ook een boccia-baan aan te leggen op het gazon van ons buiten in Driebergen: ‘der Herr Professor wird seine Freude dr'an haben und er kann es dann in ganz Holland introducieren...’ De opdracht heb ik doorgegeven en de boccia-baan kwam, tot vreugde van vele uiteenlopende gasten.
Hesse werd ook niet moe, ons te wijzen op al wat in zijn laag-aflopende tuin groeide en bloeide. Wieden vond hij een heerlijke bezigheid. Tegen Bruno zei hij eens: ‘Schau, das Jäten (onkruid uittrekken) sehen alle Leute als eine äusserst langweilige Arbeit an. Mir erscheint sie gar nicht langweilig, sie ist dem meditieren sehr förderlich, grad weil sie keine besondere Aufmerksamkeit erfordert. Ein grosser Teil des “Glasperlenspiel” ist so beim Jäten im Garten entstanden.’ Bruno Hesse heeft nu en dan herinneringen aan zijn vader opgetekend, ook soms deel van een gesprek. Eens, samen schilderend kwam een jonge Duitser langs, die over de heg om een lucifer vroeg. Hesse geeft die. De jongeman vraagt: ‘Ob nicht hier in der Nähe Hermann Hesse wohne?’ Vater antwortet: ‘Ja, dort oben wohnt er.’ ‘Wie es ihm gehe?’ Es geht ihm, wie es eben alte Leute geht, die von der Gnade ihres Arztes leben.’ ‘Ob er Grüsse ausrichten wolle?’ ‘Von wem?’ Von einigen unbekannten jungen Deutschen’. Der Deutsche ging weiter. Vater sagt:‘Eine solche Begegnung ab und zu einmal wäre ganz nett. Aber nicht jeden Tag...’ En uit een gesprek met zijn zoon deze ene zin: ‘Wenn man mit Verrückten zu tun hat, ist die beste Massnahme:man stelle sich vernünftig’!
In die zomerdagen van 1933 spraken wij ook over het afschuwelijke Nazi-regime en de mogelijkheid van oorlog. Op een avond, zittend rond het open haardvuur (Hesse sprokkelde zelf alle hout) zei hij, nadat we geluisterd hadden naar muziek van Bach en Mozart: ‘So lange es musik von Mozart gibt, kann die Welt nicht schlecht sein.’ En later, uit een gesprek met Bruno over de begrippen Goed en Kwaad, citeerde deze: ‘Es war die Rede, dass trotz alles Bösen doch auch manches Gute geschehe. Vater sagte darauf: ‘Ja, es geschiet gewiss viel Gutes. Und wir haben die Verpflichtung, dies nicht untergehen zu lassen. Alles Gute das wir erfahren heben oder wovon wir gehört haben, sollen wir bewahren und hochhalten und es weitergeben.’
Muziek had Hesse nodig. Ik heb verschillende avonden op zijn verzoek voor hem gezongen, zijn lievelings-componisten; Schubert, Hugo Wolf, Brahms. En natuurlijk Mozart. In een brief die ik in de bezettingsjaren kreeg, vroeg hij: ‘Sie singen doch noch?’
Bij het afscheid in 1933 kon ik niet denken, dat zijn uitnodiging: ‘Bald wieder zu kommen’ pas in 1956 vervuld zou worden. Zijn laatste woord, toén: ‘Bleiben Sie uns treu.’ Hesse heeft het heel moeilijk gehad in de jaren '40-'45. Hij koos in woord en geschrift fel partij tegen Duitsland: hij weigerde ieder contact met collega's en bekenden die niet duidelijk ‘anti’ waren. Hij hielp waar hij kon. Verschillende van zijn beste vrienden verloor hij, onder wie zijn uitgever Peter Sunrkamp, één der meest vertrouwden van eigen kring: de ontberingen in een concentratiekamp waren hem noodlottig. Ik kreeg nog brieven, gecensureerd, maar ze bereikten mij toch. Hij trachtte te bemoedigen: ‘Halten Sie vollende aus, es muss ja doch einmal zu Ende gehen. Herzlich, Ihr H.H. (in een brief van jan. 1944).
In 1956 ben ik weer in Montagnola bij Hermann en Ninon geweest. Ik was in Lugano, waar Ninon mij kwam halen. Zij bereidde mij er op voor, dat ik haar man moe en verouderd zou vinden, hij moest veel rusten. Ja, hij was moe en verouderd, maar zijn geest onveranderd helder en zijn belangstelling warm en echt. Ik moest veel vertellen, ook over wederzijdse vrienden, o.a. Albert Schweitzer, vriend van onze familie voor wie hij een grote bewondering had. Schweitzer op zijn beurt vereerde Hesse...
In de jaren tussen 1940-1945 had Hesse niets geschreven. Nu kon hij het weer, meest beschouwelijk proza, gedichten en zo mogelijk, de brieven naar vele werelddelen. Maar hij leefde geheel teruggetrokken. Toen ik vertrok, wist ik dat ik hem niet meer zou zien.
Hierbij de slotstrofe van zijn gedicht:
Dem frieden entgegen
(Für die Waffenstillstandsfeier des Radio Basel)
Aber wir hoffen. Und in der Brust
Von den Wundern der Liebe,
Brüder! Uns steht zur Geiste,
Steht zur Liebe die Heimkehr
Paradiesen die Pforte offen.
Und die Erde gehört Euch wieder.
Ostern 1945. (Die späten Gedichte, Insel Bücherei nr. 803)