Engelse kroniek
James Brockway
Goed nieuws: dat aan de lange, realistische roman van David Storey: Saville, die ik in het laatste nummer van BZZLLETIN besprak, de Bookerprijs (groot £5000) is toegekend. In het Amerikaanse blad TIME las ik ook dat Storey's toneelstuk Life Class is uitgekozen als een van de beste tien toneelstukken, die men in de VS in 1976 op de planken heeft gebracht. Maar ja, Storey is al sinds jaren vooral door de Amerikanen om zijn toneelstukken bekroond. Dat is nogal vreemd ook. Zoals Storey zelf heeft opgemerkt: het is amusant om te zien hoe zijn werk, dat veelal over het volk van Yorkshire gaat, enthousiast in het buitenland ontvangen wordt - zelfs, bijvoorbeeld, in Hongarije, waar men geen flauw idee kan hebben van wat het betekent een ‘Yorkshireman’ te zijn. Blijkbaar weigerde de een of andere Britse t.v.-maatschappij zijn toneelstuk The Changing Room (over rugbyvoetbalspelers) op het scherm te brengen, terwijl het stuk in Hongarije een geweldig sukses is. Storey kan niet begrijpen, wat de Hongaren in zijn stuk zozeer waarderen als men
thuis in Yorkshire, waar men regelmatig rugbyvoetbal speelt, het stuk niet wil. Ik geloof echter, dat Storey te bescheiden doet. Het doet er niet zozeer toe, of een stuk over rugbyspelers of mijnwerkers gaat. Wat wel van belang is, dat men in zijn werk de mens, het leven, steeds tegenkomt. Een paar avonden geleden las ik weer in zijn nu bekroonde roman, Saville. Een scene in een schoollokaal, waarin de schoolfrik de jongens steeds verlegen en ongelukkig maakt met haar vernietigende opmerkingen. Alles trilt van het leven, het ware leven, en wat Storey schrijft, stelt daarbij een stuk maatschappelijke kritiek voor: dit, voelt de lezer, is niet de manier, om jongens te laten leren en om belangstelling voor de leerstof te wekken. Dit is wreed, dom en geestdodend. Dit zegt Storey
echter niet. Hij stelt slechts de spelers voor onze ogen, maar op een wijze waardoor we direkt geëngageerd raken.
Verleden maand schreef ik ook iets over de jongste verhalenbundel van Jean Rhys. Daarin heb ik ook steeds weer gelezen en ook steeds weer met bewondering voor de techniek van deze schrijfster die nu in de tachtig moet zijn. Alles eenvoudig, direkt; reakties die bijna uitsluitend beperkt zijn tot die van een intelligente vrouw, een ‘loner’ in het leven. Maar wat een kracht leeft in deze eenvoud. Hoe listig is deze techniek toch. Onder deze korte verhalen (het zijn soms alleen maar schetsen) staat er een, dat ik tot het lichtste en zelfs zwakste zou rekenen. Het heet ‘Kikimora’, de naam van een kat. Hierin beschrijft Rhys slechts een bezoek bij een vrouw, Elsa genaamd, en haar man (èn Kikimora) van een Baron Mumtael. Elsa voelt zich als vrouw door deze man gekleineerd - iets dat haar man niet begrijpt, maar de kat wel. Ze reageert overdreven door het pak dat ze tijdens het bezoek droeg en dat door de bezoeker bewonderd werd, in stukken te snijden. Als verhaal is het eigenlijk geen goed verhaal. Maar als een stuk schrijven, als een stuk techniek, is het bewonderingswaardig knap. Ook het titelverhaal Sleep It Off Lady zou men kunnen afschrijven als de overdreven klacht van een eenzame oude vrouw, die voelt dat ze door de maatschappij tekort gedaan wordt. De Miss Verney van dit verhaal, die doodsbang is voor de rat die ze in haar schuur gezien heeft, sterft (nagenoeg) in die schuur. Als ze om hulp vraagt wordt die haar geweigerd. Een larmoyant geval. Maar, o nee. Aangrijpend door de schitterende eenvoud van de techniek, waarmee alles verteld wordt. En door wat juist niet gezegd en geschreven wordt. Bijvoorbeeld, die rat, die niemand anders zien kon. Zou dat misschien de Dood hebben kunnen zijn, de Dood, die zich slechts aan de oude Miss Verney zichtbaar maakte?
In het werk van Jean Rhys wordt de lezer steeds weer met de òngevoeligheid van de buitenwereld geconfronteerd. Met het gebrek aan verbeeldingskracht in anderen. In het verhaal Rapunzel, Rapunzel, ligt de vertelster in bed in een ziekenhuis voor herstellenden. Naast haar ligt, of zit, een vrij vervelende oude vrouw, die vaak bezig is haar lange, grijze haren te borstelen. Er komt een kapper op bezoek, waarop deze oude vrouw besluit, haar haar een beetje te laten opknappen; maar een beetje. De kapper echter knipt bijna alles af voordat de oude vrouw goed beseft heeft, wat hij aan het doen is. Het betekent haar ondergang. Een fabel misschien. Geen fabel echter die moraliseert, maar een, die als een degen te werk gaat. De botte stommiteit van een buitenwereld, die niet begrepen had, wat dat haar voor die ouwe vrouw betekend had: haar identiteit wordt hierdoor blootgelegd. O ja - er zit veel meer in het werk van Jean Rhys dan de aanklacht van een vrij eigenaardige, eenzame vrouw.
Bijzonder aangrijpend zijn ook de verhalen die het leven en de sfeer van het eiland Dominica in de beginjaren van deze eeuw weer oproepen, en dan vooral het eerste verhaal, Pioneers, Oh, Pioneers. Hier is het de man, Ramage, die eigenaardig en eenzaam is en leeft... in een ver afgelegen plekje op het eiland. Buitenlanders, zoals jullie, Nederlanders, zullen in dit verhaal misschien het meest genieten van de vrouw van meneer Eliot, die, als ze tijdens een picknick Ramage tegenkomt, en ziet, dat hij spiernaakt is, ‘Will you have some tea?’ zegt. Het thema van dit verhaal over Ramage is echter hetzelfde als datgene men overal in het werk van Jean Rhys tegenkomt. Het spreekt voor de kracht van haar techniek dus, dat haar schrijven nooit eentonig