Hoe absurd is absurd?
Henk Niezink
Een beschouwing over het absurdisme naar aanleiding van het verschijnen van Samuel Beckett's ‘Verhalen en teksten zomaar’.
Wij leven in een rare wereld, wie er oog en oor voor heeft, ontdekt ongerijmdheden zowel in de meest alledaagse, banaalste dingen als in de diepst-ingrijpende, de essentie van het leven rakende problemen. Aangezien wij mensen ons uiten in taal, met elkaar trachten te communiceren in taal, de wereld proberen te bevatten in taal, het leven trachten zin te geven door middel van taal, en ons onderscheiden van het dier door ons taalgebruik, is het begrijpelijk, dat juist in onze taal de tekenen van innerlijke tegenspraak hoorbaar en zichtbaar worden.
Een warenhuis adverteert met geschenken ‘voor de man die alles al heeft.’ Waarom hij dan nog meer moet hebben, moge de commercie weten. ‘Eet U slank’ is een tegensrijdigheid die alleen op het eerste gezicht iets van een paradox heeft, bij de tweede keer zien blijft er niets dan nonsens over.
De reclamemakers zijn niet te stuiten (en vrijwel niets is hun te stuitend) in hun drang naar nieuwe ‘gimmicks’ en ‘eyecatchers’. Het woord ‘nieuw’ is een van hun sleutelwoorden.
In de politiek maakt men het zo mogelijk nog bonter. Daar kan dikwijls met recht gelden: ‘Let op onze woorden en niet op onze daden’. In allerlaatste instantie wordt de wereldpolitiek bepaald door wapens die zo alles-vernietigend zijn dat ze daarom niet gebruikt kunnen worden. Het begrip ‘over-kill’ is dan ook het summum van lugubere absurditeit. (Hoeveel keren kun je een dode nogmaals doden?)
Van zichzelf is het leven toch al wreed en absurd. Rijke mensen winnen vaker in loterijen dan arme. Soms wint een blinde een kleurentelevisie, een dove een hi-fi-installatie of een lamme een paar voetbalschoenen. Componisten worden vaak doof en schilders blind. Iemand die verzot is op lekker eten krijgt een maagzweer en een liefhebber van vrouwen wordt voortijdig impotent. Ja, het leven is dikwijls op een absurde manier wreed. En een diepere zin schijnt het niet, of niet meer, te hebben.
Het lijkt wel, of in onze eeuw en in onze westerse wereld die absurditeit nog meer zichtbaar is geworden. Misschien hangt dit samen met de crisis binnen het christendom. ‘God is dood’, luidde het in de vijftiger en zestiger jaren. Als God inderdaad dood is en de godsdienst niet meer het uniërende beginsel, dan verliest de mens zijn laatste houvast, zijn ultieme richtpunt (echt of vermeend). Door Hem kon aan het absurde toch nog een zekere zin worden gegeven. Zijn daden waren immers ondoorgrondelijk. Wij vermochten dan niet altijd te zien waarvoor iets goed was, in het hiernamaals zou dit ons wel duidelijk worden. In deze wereld zagen wij de wirwar van draden aan de onderkant van het stramien, in de hemel zouden wij het duidelijke patroon in zijn zinvolle totaliteit aanschouwen.
Hoe kan men ooit het probleem van het kwaad oplossen, als er geen hiernamaals meer is, waarin God alle rekeningen op oneindig rechtvaardige wijze vereffent?
Dan zijn er nog enkele ontwikkelingen te noemen die op een paradoxale manier absurd zijn.
Nog nooit heeft de mens kunnen beschikken over zoveel communicatiemiddelen. En nooit nog ook is de mens zozeer het slachtoffer geweest van zoveel communicatiestoornissen.
Nooit ook heeft de mens kunnen beschikken over zoveel psychologen en sociologen. En nooit ook zijn er zoveel mensen op zoek geweest naar hun eigen identiteit. Vervreemding is troef. Vervreemding van zichzelf, zijn partner, zijn werk, zijn leefmilieu, de wereld, het leven. Vervreemding ook van de vroegere normen, waaraan hij houvast had, respectievelijk dacht te hebben. Het zijn de begrippen ‘mystiek’ (de relatie tot het metafysische), communicatie en vervreemding, die centraal staan in de literaire stroming die het absurdisme wordt genoemd.
De auteurs van het absurdisme zijn vooral bekend geworden als schrijvers van toneelstukken die aanvankelijk meestal walgelijk, wreed, tragikomisch, onbegrijpelijk en vreemd werden gevonden.
Zij distantieerden zich van de techniek van het gangbare toneelstuk met z'n uiteenzetting van het verhaalgegeven en van de personen, z'n ontwikkeling in het middengedeelte en z'n oplossing aan het eind. Het spreekt vanzelf dat dit op de geconditioneerde theaterbezoeker vervarrend werkte. Maar is het werkelijke leven ook niet verwarrend?
Hoofdthema's in het absurd toneel zijn de vraag naar de identiteit van de mens en het gebrek aan en het mislukken van communicatie tussen de mensen.
Meestal werken de absurdisten met shock-effecten: op satirische wijze vergroten zij een bestaande toestand. Het is alsof zij ons de wereld in een lachspiegel tonen, waardoor allerlei clowneske situaties ontstaan. Dialogen zijn in wezen monologen die elkaar soms even raken, even synchroon lopen en dan weer zuivere monologen worden: communicatie in ontbinding. Het is om te lachen en om te huilen, zoals soms bij een gesprek tussen twee doven.
Beckett, Ionesco en Genet menen zelfs dat communicatie onmogelijk is: de taal is een tot mislukken gedoemde poging tot contact met de ander.
Harold Pinter, iets minder somber, meant dat men dit contact zelf niet wil, omdat men bang is door dit contact in de macht van de ander te geraken, zich kwetsbaar te maken door zich bloot te geven. Bij hem dus geen onmacht maar onwil tot communiceren. Pinter - en ook anderen -