rie, namelijk een rij magnifieke koningspalmen, waarna men de blik weer naar rechts moest wenden om de aloude Sociëteit De Harmonie (later Djakarta Club) te zien.
De Harmonie - wat een begrip! Eertijds een vesting van koloniale vrijetijdsbesteding: dure bals en andere feesten, het luidruchtig verkwisten van hoge salarissen, althans een percentage daarvan, het dartel schieten op voorbijkomende Chinezen als je de verhalen mocht geloven, streng gesloten kringen van maatschappelijk gelijkwaardigen... een legendarisch, flamboyant verleden. Toen ik aankwam, in 1954, trof men er geen kastenstelsel en ook geen excessen aan. Wel nog een redelijke selectiviteit - anderen konden terecht bij de Sportclub en de Jachtclub - met bijbehorend comfort. De Amerikaanse biljarts bijvoorbeeld! Plaatsgebrek maakt het mij onmogelijk etc. Al speodig zat ik in een trouw spelersgroepje, met twee Javanen en een Nederlander. In die tijd schreef de publiciteitskwast Willem Oltmans dat Indonesiërs er niet naar binnen durfden. En de feestelijke avonden! Plaatsgebrek kan me niet weerhouden. Stel u voor: een royale tuin met palmen, struikage en zo meer, een bijna tastbare heldere sterrenhemel, salonmuziek door een strijkje van Middeneuropeanen, hierheen uitgeweken in de jaren '20, vrolijk gewoel, scherts, dans en consumptie in tropische, dus niet hinderlijke uitgaanskleding - maar goed, het is nu tegen zessen in de ochtend, we zijn de Harmonie gepasseerd en komen aldus op Molenvliet terecht.
Dit is een vrij vervelend kanaal, maar de weg ernaast is nu eenmaal de route naar de benedenstad. Als u even naar links wilt kijken: dat is het vermaarde Hotel des Indes. Het gaat een dubieuze toekomst tegemoet. En rechts van ons baden inheemsen in de Molenvliet, waar weer andere inheemsen hun behoeften in doen, of de was. Dat heeft u goed geobserveerd, meneer. Wij kijken daar niet meer van op. Bovendien moeten we terdege op de navigatie letten, want het is hier zelfs nu al druk.
Weggebruikers in Djakarta: personen- en vrachtauto's, een tram, ossenkarren, rijwielen, ontelbare fietstaxi's, ondefinieerbare voertuigen (geduwd door lieden of getrokken door paarden), voetgangers met of zonder bamboestaven (zie boven), honden, katten en andere onbeheerde dieren.
Aan het eind van Molenvliet lag de statige Chinese Ambassade en begon de Chinezenwijk. De verkeersdichtheid werd ongeloofwaardig. Wat me van Glodok vooral bijstaat is: fietstaxi's bedolven onder kinderen die met ernstige zwarte oogjes rondkeken op weg naar school; winkels en stalletjes en kramen; de lucht van gedroogde vis; een krankzinnige die midden op straat placht te zitten en onvermoeibaar tierde; flarden Chinese opera uit luidsprekers; en niet te vergeten de maaltijden in de Rode Tafeltjes en andere fabuleuze restaurants.')
Gaandeweg werd de bebouwing dunner en nam het tumult af, totdat je geheel door landschap werd omgeven. Niet dat het daar uitgestorven was: runderen baadden langs de weg, eenden liepen kwebbelend in een rij, gevolgd door een man, een stoet begaf zich naar de Chinese begraafplaats, soms waren er wandelende muzikanten, en eens zag ik een voorstelling waarin een speler in trancetoestand zich gedroeg als een paard - briesen, trappelen, water uit een emmer drinken en scherven eten (dit laatste moet op een misverstand hebben berust).
Angke is in de Achttiende Eeuw het toneel geweest van een massale Chinezenslachting door de Hollanders. Nu echter ging er, behalve dorpsleven, weinig om. Er stond de grote fabriek die ik noemde, er waren ook wat bedrijfjes, o.a. een werkplaats waar tussen, schoenen en ander ledertuig vandaan kwamen; er was een menagerietje aan verbonden met kleine krokodillen, grote hagedissen en enige slangen die nietsvermoedend in hun grondstoffen rondliepen.
Ik parkeerde mijn automobiel en trad tot twee uur op als copy manager, waarna ik vertrok voor bovenbeschreven rit in omgekeerde richting. Men zou evenwel een verkeerd beeld krijgen door dit stuk nu terug te lezen tot aan het begin. Het straatbeeld was niet meer matineus. Het weer was anders. In de regentijd - de zonsopgangen waren dan op hun theatraalst - had je om twee uur 's middags vaak een bui, en wachtte je even een opklaring af. Was er geen bui, dan kon je die onderweg verwachten. De buien waren intens doch zelden langdurig, en de opklaringen zeer tijdelijk maar dan wel meestal totaal, met zon en al. In elk geval wist je bij voorbaat dat een deel van de stad onder water stond. De grote uitdaging was dan om onder eigen stoom thuis te komen. Je zat in een langzame file, het water klotste om je heen en drong mischien zelfs naar binnen, je liet de motor zo hard mogelijk razen en hoopte dat je niet hoefde te stoppen. Jongetjes stonden bereidwillig klaar om auto's (tegen een traditionele vergoeding) op te duwen, als die tot stilstand waren gekomen door de golfslag die ze (de jongetjes) kundig teweegbrachten door op en neer te springen. Kon je het mechaniek draaiende houden, dan haalde je tenslotte het hogere, niet ondergelopen gebied en vervolgde je trots je weg, nu met normale snelheid, waarbij je aanvankelijk vergat dat je remmen nog nat en dus vrijwel machteloos waren.
Hoe anders was het in de droge tijd. Je stapte in een oven, je brandde je vingers aan stuur en schakeling, en ik persoonlijk genoot van al die hitte. Kom mij niet aan met ijspret. Zelfs die blokjes in een glas moet ik niet. Geef me blakering, de zon recht boven mijn hoofd in een blauw veld. Alles is goed zichtbaar, mits je de stofwolk van je voorganger mijdt. De gaten in het wegdek zie je bijtijds. Door de droogte van dit wegdek schiet je mooi op - en vooral buiten de stad, want daar mag je rechts en links passeren.
Er bestonden niet zoveel verkeersregels en -borden, en van snelheidsbeperking is me nooit iets gebleken, maar de verkeersmanieren waren aanzienlijk beter dan hier. Je gaf en kreeg voorrang, en tekens die zeiden ‘passeer maar’ of ‘pas op’ . Autorijden verschafte genoegen, zelfs bij opstoppingen; er was altijd veel te zien, te beginnen met het schilderwerk op de fietstaxi's.’)
En hitte of regen, licht of duisternis, de zomer bleef in het land. Ofschoon ik wel degelijk werkte, zie ik mijn jaren in Indonesië als één lange, boeiende vacantie.
‘) Over Chinees Nieuwjaar zal ik niet beginnen, dat is werkelijk een onderwerp op zichzelf.
‘) Woorden als betjak, tukang en zo meer zijn aardig voor ingewijden, maar niet onvertaalbaar.
Geo Staad (ps. van H.H. Polzer, ookwel bekend als Drs P.) verbleef in het begin van de jaren vijftig als schrijver van reclameteksten in Djakarta. Een verdere introduktie is wellicht overbodig.