jaren dat zij ‘ondergedoken’ blijven op Borneo allemaal meemaken, wat zij bij elkaar en bij de Dajak-bevolking aan trouw en verraad ondervinden, vormt op zich al een meeslepend avonturenverhaal. Bovendien echter bevat het boek kostelijke gegevens over het leven temidden van de Dajakstammen, hun rituelen en dagelijks leefgewoonten, hun omgang met elkaar en met de natuur. De lezer maakt kennis met een gemeenschap die in onze ogen primitief heet, maar beschikt over een niet te onderschatten cultuur die respect afdwingt ook van de blanken die aan deze oerwoudbewoners zijn overgeleverd. Het is ondoenlijk alle avonturen en wetenswaardigheden weer te geven die in dit boek worden verteld. Aan het eind wordt, mild en laconiek, wel even gewag gemaakt van de kater die de twee overlevenden zullen hebben doorgemaakt na de terugkeer in de beschaafde maatschappij. Daar wordt Van Dalen ontzettend uitgelachen als hij zo gek is omhoog te kijken, in de winter, of de overvliegende vriesganzen wel in de goede richting vliegen. Hij besluit: ‘Ik ben nu weer een doodgewone Hollander. En vertellen doe ik
niets meer: ik hou voortaan mijn bek!’ Maar dat kijken naar overvliegende vogels heeft een respectabele oorzaak. Bij de Dajaks ergeren de Hollanders zich als de roeiers op de rivier het vertikken verder te gaan wanneer de overvliegende vogels hen weten mee te delen dat er boze geesten op de loer liggen. Tot hen het volgende overkomt: ‘Ongeveer twee uur voor ze een bepaalde kampong zouden bereiken...vlogen twee vogels luid kwetterend over de rivier en onmiddellijk raakten de roeiers uit cadans en werden zij onrustig.. volgens hen zou in die kampong juist iemand zijn gestorven, en zelfs vermoord. Bij een mogelijke stammenoorlog willen ze liever niet betrokken worden. Bij aankomst in de kampong is er geen stammenoorlog aan de gang, maar wel blijkt diezelfde middag een oude vete beslecht waarbij een van de rivalen met een speer is
doodgestoken. De mededeling van de kwetterende vogels bleek juist’. Misschien moet je ‘in Indië’ zijn geweest om deze belevenis, zoals ik, onvoorwaardelijk te geloven. De ring van Takoe'Ang, vertelt een reeks boeiende belevenissen, erg ver van ons huidige bed, en zou zich voortreffelijk lenen voor verfilming, maar dan zonder ‘boodschap’. De feiten op zich spreken voldoende.
Omslag: Bert Bouman
Veel grimmiger is het door de journalist Henk Hovinga uit de mond van overlevenden opgetekende relaas omtrent de Dodenspoorweg door het oerwoud. ‘Weke bluber, altijd groene oerwoudreuzen en daartussen stille plassen van zwart, stinkend moeraswater waarboven gonzende horden muskieten. Dat is het natuurlijk decor waardoor de spoorbaan moet worden getrokken.’ Dwars door Sumatra laten de Japanners een spoorlijn aanleggen die nu weer door het oerwoud is overwoekerd. Het drama is vergeten. ‘Zelfs in het Pakan Baroe van vandaag, waar kinderen onbekommerd spelen op de restanten van locomotieven en wagons...’ Geen aandacht is er op de wereld voor ‘het uitzichtloze zwoegen van duizenden ondervoede, bijna naakte dwangarbeiders in een groene hel vol slangen, bloedzuigers, tijgers - wat nog erger was - miljarden malariamuskieten. Het naamloos lijden, het sadistische geweld van Koreaanse en Japanse bewakers en de nodeloze dood van waarschijnlijk in totaal ruim elfduizend doden bleef alleen gegrift in de harten van de overlevenden.’
In dit boek speelt menselijke wreedheid en wat daartegen over wordt gesteld aan heldenmoed en solidariteit een veel duidelijker rol dan in De ring. Het merkwaardige van de Japanse kampen, verspreid over de hele Archipel, was dat ze onderling zo verschillend waren. Systematische wreedheid, uithongering, achterhouden van medicijnen en voedsel, bewuste geleidelijke uitroeing, het zijn dingen waarmee we allemaal wel te maken hebben gehad, maar zoals dat hier bij de aanleg van de Pakanbaroe-spoorweg is gebeurd tart toch wel iedere verbeelding, óók van andere ex-krijgsgevangenen of geïnterneerden onder Japans bewind.
Verhalen over onze oorlogsbelevenissen in Indië ontmoeten in Nederland regelmatig een zeker ongeduld, een zekere geïrriteerdheid, en een overdaad aan onbegrip. Wat de oorzaken hiervan ook mogen zijn, het resultaat is lange tijd geweest dat vele overlevenden de tactiek volgden van Van Dalen in De ring: ‘En vertellen doe ik niets meer; ik hou voortaan mijn bek!’
Gelukkig dat er de laatste jaren een groeiend aantal boeken verschijnt dat de Japanse bezetting van Nederlands-Indië tot onderwerp heeft, en nu niet alleen maar plechtige geschiedschrijvingen door van hun onfeilbaarheid overtuigde hoge ambtenaren zoals Balans van Beleid, maar ook de dikwijls onvoorstelbaar ‘erge’ persoonlijke belevenissen van wat nederiger particulieren. Hoewel deze boeken misschien overwegend worden gelezen door mensen die er zelf iets mee te maken hebben gehad vormen zij voor de toekomstige geschiedschrijving toch onmisbare documentatie. Al zou die documentatie alleen maar betreffen wat de ene mens de ander kan aandoen, en hoe die ander dat soms nog weet te overleven ook.
Hoewel bij het bezoek van Keizer Hirohito aan ons land de gewetensvolle reeks van Van