moeting met de man die zij, ondanks zijn tekortkomingen, vereerden als de Tatu Adil - de Javaanse Messias. Hij was een magnetische persoonlijkheid. Twintig jaar later zou dit Hossanah gevolgd worden door het Kruisigt hem! De corruptie van de macht was in de beginjaren van de revolutie nog in een aanvangsstadium, Soekarno was toen nog de Verlosser.
Ofschoon ik als lid van de staf van de Regeringsvoorlichtingsdienst niet bepaald een bijzonder geachte of gewaardeerde figuur ben in de jaren tot de souvereiniteitsoverdracht, zijn in die jaren vele goede contacten in Indonesische kring niet geheel verloren gegaan. Ook in die Indonesische kring wekt het dus enige verbazing, wanneer ik in 1950 word gearresteerd als verdachte van deelname aan het complot van Westerling, vlak na de souvereiniteitsoverdracht. Ik ben nu een gevangene van de militairen, onder de Staat van Oorlog en Beleg. De geschiedenis ‘van mijn gevangenschap is een verhaal op zichzelf (dat de heer Ritman zich voorneemt binnenkort te schrijven! Red. Bzzlletin).
Nu in de loop der jaren de scherpe kantjes zijn afgeslepen en mijn verontwaardiging over die arrestatie is verdwenen heb ik aan de drie maanden in de gevangenis Glodok eigenlijk alleen boeiende herinneringen. In de persoon van mijn lotgenoten kwam ik in aanraking met karakters van de meest uiteenlopende aard. Ik liep al tegen de zestig en had, naar goede Indonesische traditie, dus recht op een gepriviligieerde behandeling, zowel van de kant van mijn Indonesische medegevangenen als van mijn bewakers. Een haast ongelooflijke ervaring.
Nauwelijks uit de gevangenis ontslagen bleek mijn positie in de Indonesische wereld niet te hebben geleden: terwijl het gros van mijn Europese medegevangenen werd ontslagen onder voorwaarde binnen 24 uur Indonesië te verlaten, werd mij toegestaan in Indonesië te blijven.
Dat deed ik zonder aarzelen. Na dertig jaar was ik aan Indonesië innig verbonden geraakt. Ik had een Indische vrouw, die met mij door dik en dun alle zorgen had gedeeld, en die zo mogelijk nog sterker dan ik was verbonden met dat heerlijke land en zijn ons zo intens vertrouwde bevolking. Ik trad weer op als hoofdredacteur van de Nieuwsgier, dat, na de Japanse capitulatie begonnen als een gestencild newssheet, zich had weten staande te houden toen de ‘oude’ Indisch-Nederlandse kranten weer begonnen te verschijnen. Nauwelijks weer in functie, kreeg ik een boodschap van het paleis. Ik werd uitgenodigd deel te nemen aan een reis die president Soekarno zou maken naar de kleine Soenda-eilanden. Ik voelde daar niets voor. Na de ongeregelde toestand,door mijn gevangenisverblijf ontstaan zowel op de krant als in mijn huiselijke omstandigheden, wenste ik vóór alles in een rustige sfeer te kunnen werken. Ik begaf mij dus naar het kabinet van de president en deelde mede dat ik, hoezeer ook door zijn uitnodiging vereerd, er geen gebruik van zou maken. De chef van het kabinet, mijn oude kennis Pringgodigdo, viel scherp tegen mij uit:‘Begrijp je niet dat dit je rehabilitatie is na die ellendige Westerling-geschiedenis?’ Ik liet mij overhalen en ging.
Dit was het begin van de voor mij in hoge mate interessante nadere kennismaking met Soekarno. Wij konden het van den beginne af goed met elkander vinden, het duurde niet lang of hij noemde mij Paatje, een in de verte met de Indonesische term bapak verwante term, getuigend zowel van vertrouwelijkheid als van respect - kortom een aanspreektitel die men gebruikt voor oudere mensen die men wel mag. Als Soekarno je mocht kon hij allerbeminnelijkst zijn. Wee degenen die hem in de weg stonden, zoals de vrienden en medewerkers van het eerste uur hebben ervaren: Hatta, Moh. Roem, Sjahrir, Sjaffroeddin, Natsir, en zovele anderen. Zijn houding bewoog zich tussen uitersten. Ik viel in de categorie van lieden die bij hem geen kwaad konden doen.
In de loop van de zes jaar dat ik nog in Indonesië ben gebleven, ben ik alles bij elkaar vele maanden met Soekarno op reis geweest. Hem uitlokken tot een gesprek over de politieke of economische toestand leverde nooit enig resultaat op. Zodra de discussie op gang kwam maakte hij er met een gemeenplaats of een dooddoener een eind aan.
Wel was het duidelijk, dat hij zijn kracht zocht in een politiek evenwicht tussen het leger en de grote politieke organisaties in het land, en dat hij de communisten gebruikte om zowel zijn eigen PNI (Partai Nasional Indonesia) als de Masjoemi (Islamitische partij) onder druk te houden. Ik geloof niet dat hij ook maar enige sympathie koesterde voor de communistische praktijk, al maakte hij bij voorkeur gebruik van marxistische leerstellingen - hij citeerde graag en was niet kieskeurig in de keuze van zijn materiaal en zelfs niet in de ‘correcties’ die hij vaak aanbracht in zijn citaten - maar hij had de communisten nodig.
Was hij een staatsman? Een uitermate knap politicus was hij zeker. Maar reeds in die jaren voelde ik dat dit spel tenslotte zou moeten leiden tot een catastrofe, en ik besloot, met de dood in het hart, terug te keren naar Nederland zodra zich daartoe een geschikte gelegenheid zou voordoen. Die kwam pas in 1956, tien jaar vóór de grote Kladderadatsch, maar ware ik in 1956 niet vertrokken dan had de Irian-kwestie mij in 1957 of '58 toch wel gedwongen het land te verlaten. Nu was ik met mijn hakken over de sloot toen deze rel uitbrak: de eerste stap naar de chaos die Soekarno zou aanrichten door zijn confrontatie-politiek, zijn geleide democratie, en zijn volkomen verwaarlozing van de economische problemen in zijn land.
Leverden de reizen met de president dus niet veel op wattbetreft de essentialia, zij waren hoogst interessant om de reacties te bestuderen van zo uiteenlopende bevolkingsgroepen als in Indonesië zijn saamgebracht, op de bijna bovenaardse figuur van hun president. Ik heb eens geschreven dat ‘de eenheid van Indonesië alleen bestaat door Soekarno’, en inderdaad zijn de manifestaties van saamhorigheid in de meest uiteenlopende gebieden van de Archipel evenzovele bewijzen van de verering die men vooral in de aanvang van het leven van de republiek zijn president toedroeg. Ik voor mij vind Soekarno's vermogen de uiteenlopende bevolkingen van de Archipel bijeen te brengen de grootste prestatie van zijn regiem.
De reizen met Soekarno waren overigens ook zeer genoeglijke ondernemingen. Zij gaven gelegenheid aan de journalisten - in overwegende mate uiteraard Indonesische, al waren Martinot van Aneta en ik vrijwel steeds van de partij - Soekarno te leren kennen niet alleen als volksredenaar maar ook en pantoufles. Op vrije avonden verenigde het gezelschap zich meestal rond de president en werd er gepraat en gezongen. Eén van zijn favorieten was: Zie de leliën des velds. Het leek of hij de bundel Kun je nog zingen zing dan mee uit het hoofd kende.