Waarom ik graag terug ga naar Indonesie
Dick Hartoko
Beste Margaretha,
Toen je me gisterenavond opbelde vroeg je me zo terloops met welke gevoelens ik de 15e december a.s. terug ging naar Indonesië. ‘Nou, ik zal blij zijn wanneer ik in het vliegtuig zit’ antwoordde ik. ‘Waarom?’ insisteerde je. ‘Tja, waarom. Omdat het geestelijk klimaat hier in Holland me beklemt. Er is teveel gekijf in een klein kippenhok.’
Maar als gast hier in Holland past het me natuurlijk niet om hier in het openbaar over uit te weiden. Liever wil ik de positieve kanten belichten die me persoonlijk weer naar Indonesië trekken.
Op de eerste plaats omdat het mijn geboorteland is, mijn land van herkomst. En als iemand die voor 75% Javaans bloed in zijn vatenstelsel heeft stromen trekt Indonesië mij onweerstaanbaar. Mijn hart ligt daar, al is mijn hoofd misschien toch wel voor een deel in het Westen. Toen ik in 1956 na een verblijf van zeven jaar weer terug ging, was dat inderdaad met gemengde gevoelens, maar na een maand terug te zijn op Java was ik niet alleen helemaal senang (op mijn gemak), maar zelfs weer echt verliefd op mijn land en volk. Misschien juist omdat ik zeven jaren was weg geweest, kon ik die binding met mijn vaderland meer bewust beleven. Ik zeg dikwijls tegen volbloed Indonesiërs: ‘Jullie zijn automatisch Indonesiër geworden, maar ik ben het geworden door een vrije, bewuste keus. Het heeft me inderdaad wat gekost, maar nu besef ik dat die prijs niet te duur was betaald.’
In mijn korte vacanties ga ik het liefst op stap naar het platte land van Java, dikwijls zoek ik de ouders van studenten op, om zo land en volk steeds beter te leren kennen. Juist als tegenwicht voor mijn vrij intensieve contacten met de bovenlaag (intellectuelen, kunstenaars, journalisten) zoek ik het ook dikwijls bij de ‘grassroots.’
Je zult misschien raar opkijken, maar op rustige avonden lees ik graag in Tong Tong. Waarom? Om me weer te vermijen in tempo-doeloe herinneringen? Ja, maar dan met het besef, dat wat voor vele Indische Nederlanders inderdaad tempo doedoe is, voor mij nog tastbare werkelijkheid is, geen voltooid verleden tijd. Wat Tjalie Robinson beschreef in zijn Piekerans van een straatslijper, avonturen van sinjo's op blote voeten, dat zie ik nog iedere middag aan mijn raam voorbij trekken. Alleen zijn het nu geen sinjo's, maar Javaanse jochies van de overkant van de kalie, of de kinderen van de buren, de Indonesische jeugd van nu die van school terug komt. De spelers zijn veranderd, maar het spel is nog dikwijls hetzelfde.
De tweede reden waarom ik graag terug ga is, omdat daar mijn werk ligt en in dat werk mijn levensvreugde; ik voel me er rijker door worden, vooral ook omdat ik veel kan geven, doorgeven aan anderen, aan jongeren vooral.
Je zult misschien denken:‘O natuurlijk, Dick is pater, hij is een jezuiet, en daar op Java doet hij aan missionering.’ Hier moet ik toch een paar kanttekeningen bij plaatsen. Zo simpel is het niet. Natuurlijk ben ik pater, natuurlijk ben ik jezuiet, en ik heb daar geen spijt van. En ik wil ook geen waterdichte compartimenten in mijn persoon optrekken die het zuiver priesterlijke van het meer ‘profane’ zouden scheiden. Het is één vlag die de hele lading dekt. Op Java noemt iedereen mij ‘pater Dick’. Ik doe niet aan vermommingen, door de week de leraar of de kunstenaar uithangen, en op Zondag mij in mijn ware gedaante tonen, in een witte toog op de preekstoel. Neen hoor, één vlag, één lading. Je moet me dus nemen zoals ik ben, het pater- en jezuiet zijn daarbij inbegrepen.
Maar dit even terzijde, om misverstanden te voorkomen, alsof ik nl. uit een soort gefrustreerdheid mij op andere, niet zuiver priesterlijke gebieden zou begeven. Er zijn in de geschiedenis genoeg jezuieten die hun kunstenaar of schrijver zijn, of hun wetenschappelijke arbeid, harmonisch in hun jezuiet zijn hebben geintegreerd.
Ik kom terug op mijn tweede punt: omdat ik daar in Indonesië in mijn werk mijn levensgeluk heb gevonden. En waar bestaat dat werk dan zo al in? Tegen mensen die me dat vragen zeg ik altijd: ‘Het is met mij zoals met die duivel in het evangelie - zijn naam was Legio.’ En dat is tegelijk mijn sterke en mijn zwakke kant. Mijn vriend mas Koko (Soed jatmoko), zei me eens:-We zijn geen specialisten, maar generalisten.’
Zoals je misschien weet heb ik 25 jaar geleden hier in Holland MO geschiedenis gestudeerd. Het verleden zegt me iets. En aan de studenten van de Theologische Hoge School in Yogya waar ik een basis-cursus kerkgeschiedenis geef, en aan de studenten van de IKIP (een soort opleiding voor leraren middelbaar onderwijs) waar ik (natuurlijk heel oppervlakkig, alleen de grote lijnen) iets geef over Oudheid en Europese Middeleeuwen, kan ik iets meegeven, iets wat, voor zover ik het zie, toch wel relevant voor ze is. Dat probeer ik tenminste, door de lijnen door te trekken naar het heden, door te wijzen op paralellen in de Indonesische samenleving en dergelijke. Ik probeer hun blik te verruimen, ik probeer ze gevoel bij te brengen voor relativiteit. Ik heb een hekel aan mensen die doorslaan, die alleen maar zwart-wit tegenstellingen kennen. Ik hoop dat die studenten van mij zich kunnen bevrijden van de tirannie van het heden (ik weet niet wie dat al eens eerder gezegd heeft). En dat te doen vind ik zinnig, je kunt meehelpen jonge mensen, jonge Indonesiërs die hun land moeten opbouwen, iets mee te geven. Nog afgezien van het altijd jongmakende van met jongeren om te gaan.
Maar daarnaast ben ik ook redacteur van een cultureel maandblad, ‘Basis’ (dat betekent in het Indonesisch hetzelfde als in het Nederlands). In september j1. bestond het 25 jaar. Als redacteur van Basis heb ik talenten en mogelijkheden in mij tot ontwikkeling kunnen brengen, waarvan