Heimwee?
C. van Heekeren
Het is mij vaak opgevallen, hoe sterk mensen terugverlangen naar voorbijgane fasen van hun leven, die zij dus mooier of beter achten dan de huidige. Vandaar de verheerlijking van de ‘goede, oude tijd’,vandaar ook de nostalgie. Men meent dat men toen gelukkiger was en dat de wereld er beter uitzag dan nu.
Waarop berust dat?
Wij kunnen het leven ruwweg indelen in vier perioden: de jeugd, de tijd van het volwassen worden en - zijn, het ouder worden en het oud zijn. Ofschoon de grenzen daarvan individueel verschillen, liggen zij ongeveer bij 25, 45 en 65 jaar. Al deze perioden hebben hun goede en slechte kanten, maar gezien de menselijke eigenschap om het onaangename te verdringen en het goede in de herinnering te accentueren, lijken de voorafgaande perioden bijna altijd beter dan het heden.
De veelbezongen jeugd is een moeizame periode van verkennen, leren, aanpassen en verwerken, een periode die in strijd met de vele boeken vol zonnige jeugdherinneringen, in werkelijkheid erg moeilijk is. Angsten, onzekerheden, schaamte en schuldgevoelens overheersen in de periode de positieve. De peiode daarna, die van de jonge volwassene, kenmerkt zich door het moeten aanvaarden van de kille maatschappij met haar normen en eisen, het (voor velen) voor het eerst aanvaarden van verantwoordelijkheid en de wisselvalligheden van het liefdeleven. De man en vrouw zijn weliswaar in de kracht van hun leven, maar zij zijn druk bezig hun maatschappelijke positie te creeren, met de aanloop van de carrière en de dikwijls moeilijke opgave om een evenwicht te vinden tussen de eisen van het huwelijk en verlangens die hierin niet passen. Het is in vele gevallen tevens de tijd van het verzet tegen het bestaande bestel, dat hun meestal nog wel in die zelfde periode de baas wordt. Maar het is ook de periode van de grootste mogelijkheden op elk gebied met de sterkste persoonlijke contacten.
In deze periode wordt meestal erg veel geëist van de jonge mens, zeker als zijn vak, zijn werkkring hem interesseert. Het is de tijd van te veel vergaderingen, te veel zakenreizen, de te zware actetassen die meegenomen worden naar huis, de tijd van te veel sociale contacten met te veel sigaretten en alcohol. De eerste hartinfarcten schrikken de leeftijdsgenoten op. Dan komt het ouder worden. De mens is maatschappelijk meestal wel op zijn top, ook als creatief wezen, maar het lichaam begint de eerste tekenen van verval te vertonen. Men begint meer om te kijken dan vooruit; men wordt oud.
Het is bovendien de tijd van de carrièremakers: het is de tijd van de laatste kansen en voor velen de tijd van het voortdurend op de tenen lopen. Er rijst tegelijkertijd twijfel over het bereikte, het gevoel van ‘Was dat nu alles?’. De tijd van het oud zijn kan nog vruchtbaar zijn, maar is dat alleen voor de mens (ik wil ten behoeve van strijdbare vrouwen wel ‘het mens’ schrijven, maar dat klinkt zo niet prettig), die geleerd heeft ook buiten zijn vak of werkkring bezigheden en belangstellingen te vinden. In het meest negatieve geval wordt het een apathisch wachten op de dood.
In de tweede, derde en vierde periode worden de perioden daarvóór steeds belangrijker en lijken steeds mooier. Men herinnert zichzelf graag aan de zogenaamde onbezorgde kinderjaren of aan de jaren dat men nog jong was en op vrijersvoeten. En omdat zo'n herinnering een entourage nodig heeft, een decor, gaat men met verlangen terugkijken naar een bepaald land of een bepaalde plaats, waar zich die gebeurtenissen hebben afgespeeld. Men noemt dat dan ‘heimwee’.
Goede voorbeelden hiervan vindt men in de literatuur (‘Nog pas gisteren’ van Maria Dermoût) en in de film. Ik denk daarbij speciaal aan de film in mijn jeugd (toen de films uiteraard veel beter waren dan de huidige. Tot men ze op de t.v.