elkaar vriendelijke woorden toeriepen. Van hele roedels franse buldogjes die zich gemelijk aan zijn voeten uitstrekten en nu en dan eens verveeld geeuwden. Welke film was dat nu toch weer?
Ja, daar wilde hij, al wakende wel over dromen, maar er was nog wel het één en ander dat hem daarvan weerhield. Er moest nog heel wat puin geruimd worden, uit zijn nachtelijke dromen onder andere, vooraleer zelfs ook maar de fundamenten van zijn nogal smakeloos en pompeus uitgevallen paleis gelegd konden worden.
Ha, de jacht, dat was het leven dat geleid moest worden. Vóór hen de keffende, grommende en buitelende, hijgende meute. De al licht aangeschoten drijvers in oliejassen die vloekend en grappen makend de honden voor zich uit schopten. Dan de dames en heren op de nerveus trappelende paarden. De oude de Caluwé zowaar. Bastiaans vader, stijf in het korset geregen.
De gezusters du Plaissi. En, o, werkelijk niet te geloven, de massieve vracht van douairière van Reuvell op zo'n ranke volbloed. Veel leed gaat ongezien aan 't volk voorbij. Veel moois ook.
Constance in haar zo strak getailleerde jachtkostuum. De rechterhand aan de teugel, de linker energiek in de zij geplant. Kaarsrecht. De briesende appelschimmel. De vonkende sporen aan haar gitzwarte laarzen. De witzijden shawl zo uitdagend rond de hals geknoopt.
Hij zette zijn paard aan en reed tot vlak naast haar.
‘O, Bastiaan, boy, ik ben zo opgewonden. Heb je generaal d'Cultremont al gezien? En kijk, daar, monsieur van Oudenaerde, de belgische chef d'équipe voor de Olympische Spelen. En heb je mijn broertje al gezien? Eergisteren overgekomen.’
‘Sprekend zijn moeder.’
‘Hoe bedoel je, Bastiaan, schat?’ ze zwiepte geagiteerd met haar zweepje.
‘Een echte kerel.’
‘Wat maak je toch altijd een rare grappen, Bastiaan.’
Bastiaan hulpeloos. Wilde helemaal geen rare grappen maken. Wilde precies datgene zeggen wat er van hem verwacht werd. O Constance, laat me toch zeggen wat er van me verwacht wordt. Laat mijn conversatietoon opstijgen tot op die onnaspeurbare hoogte van waar jij je woorden op mij laat neerdalen.
‘Zou je me niet even voorstellen aan je broertje, Constance?’
Geuren van Soir de Paris en paardezweet. Een stukje hemel voor wie er gevoelig voor is.
En daar kwam die engel Albert-Jan aangereden.
‘Dit is mijn broertje. Vind je niet dat hij een afschuwelijke smaak heeft?’
‘O jazeker, Constance.’
Albert-Jan met opgetrokken wenkbrauwen, Constance nerveus giechelend.
‘Albert-Jan; ik heb niet de eer....’
‘Dit is Mr. Haffner jr. Je weet wel.’
‘O ja, ik weet wel. Mr. Haffner is een grappenmaker, neem ik aan?’
‘Een misverstand, een misverstand,’ prevelde Bastiaan.
‘Alles loopt altijd verkeerd. Het spijt me zo. Ik bedoel, misschien worden we wel halfbroers, of zwagers, je weet nooit hoe het loopt, een koe een haas vangt.’
‘O. Basje,’ riep Constance geërgerd uit, ‘wil je de familiezaken voor later bewaren?’ En tot haar broer, ‘zie je wel dat het een grapjas is.’
Gelukkig klonk daar het droeve lied van de jachthoorns. Bastiaan had niet het gevoel dat hij het ooit met zijn zwager of halfbroer zou kunnen vinden. Maar het moest, het moest. Om dat kleine beetje geluk.
Over de heide van Bokrijk. Op wervelend zand onder de paardehoeven. Vóór hen het gehuil van de honden, achter hen een magere zon. Bastiaan gelijke tred houdend met Albert-Jan om Constance goed in de rug te kunnen zien.
‘Je bent sinds kort in zaken, heb ik gehoord?’
‘O jee ja,’ verzuchtte Bastiaan, ‘in cement. Verdomd interessante handel, veel transacties en zo.’
‘Ik meen overigens in de Financiële Koerier te hebben gelezen dat je oude heer van plan is de zaak af te stoten.’
Op wervelend zand onder de hoeven. Het stof van de lippen likken.
‘Jazeker, we stoten het hele cement af, laten er geen steen overeind - men kreeg geen kans zijn beeldspraak te verzorgen - groot pretpark maken we er van. Recreatie, dat is de toekomst. Behommels, wippen, worstkramen.’ Bastiaan beulde zich af om nog meer weerzinwekkendheden te bedenken. Hij had allang begrepen dat Albert-Jan uitsluitend voor de meest weerzinwekkende dingen gevoelig was.
De Financiële Koerier was van de week nog bij me. Om te informeren naar de structuurlijnen van ons recreatiebeleid. Ik hab dat allemaal haarfijn laten uitzoeken. McKinsey.’
‘Ach, maar dat is werkelijk interessant.’
Achter de heide de contouren van een dorp. Waar warme cafees moesten zijn en vriendelijke bezoekers. Stilletjes, in een hoek gezeten aan een glas genever nippen.
‘Schiettenten, flipperdingessen, je weet wel. Een weide voor zaklopen en koekhappen. Spartelvijvers. Gras dat bestand is tegen volkse moederkonten.’
‘Al aan een fun-o-tron gedacht?’ informeerde Albert-Jan, ‘een miljoenenzaak, heb ik me laten vertellen.’
‘Een fun-o-tron?’
‘Een fun-o-tron.’
‘Jazeker hebben wij daar aan gedacht. Heel positieve dingen over vernomen. Schijnen nog een culturele functie te hebben ook. Wij zijn voornemens er drie op te zetten.’
Albert-Jan klakte waarderend met zijn tong. ‘Daar is keihard management voor nodig.’
‘Keihard management, ja.’
‘De markt doorlichten,- er zit veel geld onder de C-groep.!
‘Allemachtig veel geld.’
‘Wie daar op mikt, loopt binnen.’
‘Als een haas.’
Ze reden nu in galop. Woorden bleven achter op de heide. Als oude blikjes, colaflesjes. De douairière leek de jacht te leiden. Er werd halt gehouden aan de rand van een licht beplant bos. Vanuit een bestelwagen werden jachtgeweren aangereikt. Constance's ogen fonkelden. Maar wat gaan we dan wel schieten, Constance? De sterren van de hemel?
Albert-Jan schoot, ofschoon het verboden was, met scherp. Op een vosje, dat nu nog hijgend voor de meute uit liep. Teer snuitje, pientere oogjes, trillende snorharen, nerveus schokkende staart.
Damp steeg op tussen de bomen. Overal kraken van hout. En het kraken van Albert-Jan's schot. Het eerste vosje was omgelegd. Nu ja, omgelegd. Wat was er van het diertje meer over dan een brij van bloed, botten en vel?
Bastiaans toekomstige zwager, of halfbroer, je