zoekt. Achter de rij- en grafstenen wordt de horizon gevuld met de wolkenkrabbers van Manhattan, ‘alsof het kerkhof zich tot aan de horizon uitstrekte’. Haid wordt herinnerd aan de gevoelens die ooit bij hem werden opgeroepen tijdens het bezichtigen van een schilderij van Caspar David Friedrich.
‘Het schilderij was een weergave van de geboortestad van Friedrich, GREIFSWALD, tegen een schitterende, gele hemel, die door een lichtverschijnsel zijn bijzondere kleur aangenomen moest hebben. Terwijl de hemel de bovenste helft van het schilderij vulde, werd de stad zelf slechts door een smal silhouet van groengele kerktorens, bomen, huizen en twee windmolens weergegeven. Daarvóór lag een bijzonder grastapijt met springende paarden, ganzen en een vijver, waarin de hemel zich spiegelde. Alles maakte, ondanks de idyllische sfeer die het schilderij ademde, een realistische indruk, tot de donkere zone op de voorgrond, die door een glooing in de bodem en struiken van de achtergrond was afgezonderd. Deze donkere baan maakte de stad, het zonbestraalde grastapijt en de door een lichtverschijnsel schitterende hemel tot een visioen. Het scheen alsof deze baan de realiteit was, het aardse, de zwaarte, die zelfs het gewicht van het bloed in de aderen voelbaar maakte, terwijl daarachter iets paradijselijks of het paradijs zelf opdoemde. Haid was er niet zeker van of dit paradijs zich niet pas met de dood zou openen, het leek hem eerder alsof er een kracht in hem was die hem in staat stelde uit deze zwaarte uit te treden, in een andere vorm van de werkelijkheid. Toen hij het schilderij voor het eerst had gezien, had hij meteen het gevoel gehad, dat hij juist op het punt stond deze grens te doorbreken. Hij stelde zich deze grens niet tastbaar voor, maar hij dacht haar als een muur van harde lucht te voelen, die hem van de dingen en de mensen scheidde.’
(Dit schilderij - ‘Velden bij Greifswald’, geschilderd na 1820 - hangt tot 28 februari 1977 in de Orangerie te Parijs, waar het deel uitmaakt van de tentoonstelling ‘La peinture allemande à l'époque du Romantisme’. Van deze periode is C.D. Friedrich de belangrijkste vertegenwoordiger; zijn schilderijen zijn loodzwaar van betekenis en symboliek en picturaal nogal middelmatig.)
De mislukking van zijn huwelijk presenteerde zich aan Haid als een voldongen feit, in de vorm van een advokaat als minnaar van zijn vrouw. Het feit dat hij zich het proces van mislukking niet bewust is geweest bezorgt hem schuldgevoelens, en door deze gevoelens gedreven maakt hij zijn reis langs de grote en voor hem vreemde steden van Amerika.
Schuldgevoelens en een vreemde omgeving: twee uitgelezen voorwaarden voor het oproepen van depersonalisatiegevoelens. Gescheiden van de dingen en van de mensen is Haid slachtoffer van een voortdurend bombardement van waarnemingen, die in geen enkel zinnig kader zijn te plaatsen. De duizenden uithangborden die hij op zijn reis passeert, de honderden etalages met hun stillevens achter glas. Daarbij heeft hij het gevoel, alsof hij zichzelf speelt.
Niet alleen zichzelf: soms speelt hij Philip Marlowe, figuur uit de zeven misdaadromans van Raymond Chandler. Maar ook van Marlowe's zelfstandige identiteit is Haid niet zeker. Als hij getuige is van een voorval op straat, iemand krijgt een epileptische toeval en stort ter aarde (zonder esthetika hier!), beeldt hij zich in dat zich tussen de belangstellenden, die zich rond het slachtoffer groeperen, Chandler bevindt, op zoek naar ervaringen voor zijn romanfiguur. Verder gaat dit Drosteblik-effekt niet, of het zou hieruit moeten bestaan dat Roth Haid zich Marlowe laat voorstellen, zoals ik het niet zou doen, zodat ook mijn beeld van Marlowe nog een rol gaat meespelen. (Marlowe zou niet uren voor een gebouw gaan staan wachten op een verdachte). Ook het versterkt lichaamsbewustzijn ontbreekt niet: Haid heeft behalve poetische, veel hypochondrische gevoelens, hij braakt een paar keer, ‘zomaar’, hij heeft een hinderlijk ontstoken plek op zijn tandvlees en een keelontsteking, waarvoor hij naar een dokter gaat; met O'Maley, die hij een tand heeft uitgeslagen, bezoekt hij ook nog een tandarts.
Toch is hier, eerder dan van depersonalisatieverschijnselen, sprake van een vervreemdingservaren, met zijn meer sociologische connotaties: de grote stad, de onoverzichtelijkheid van het produktieproces, de klassenmaatschappij, rassenproblemen.
‘De neger kwam plotseling op Haid af en vroeg hem met hem te spelen aan een van de automaten. Haid ging er uit verlegenheid op in. Omdat de neger geen kwartje kon vinden, wierp hij een munt in de automaat. De neger friemelde wat aan de draaiknop en vertelde ondertussen over zichzelf. Hij zei dat hij uit White Horse kwam. Hij droeg een vuil, blauw windjack en verwarde ‘Austria’ met ‘Australia’. Het kon Haid niet schelen. Waarover had hij moeten vertellen, in deze smerige snackbar, over Mozart, Beethoven, Stifter, over het Oostenrijks Marxisme of over Lipizzaner paarden? Omdat Haid de verwarde woorden van de neger steeds slechter verstond, drukte deze zich slechts nog in een hektische tekentaal uit. Haid haalde de schouders op en wilde zich van hem afkeren. Op hetzelfde moment klampte de neger zich aan zijn mouw vast, kwam dichtbij met zijn naar alkohol stinkende mond en zei: ‘I have no brain! Ik heb geen hersenen! Geen hersenen! Kapot.’ Daarop schudde hij hem de hand. Haid wilde zijn hand terugtrekken, maar de neger liet deze niet los. ‘Amerika is slecht’, zei hij en staarde hem met levenloze ogen aan.
Haid wendde interesse voor, om zich ongemerkt van zijn hand te kunnen losmaken en vroeg hem, waarom hij niet in White Horse gebleven was. De dronken man trok wankelend zijn hand terug en vormde met de vuist en uitgestrekte wijsvinger een revolver en imiteerde met de tong klakkend een revolverschot. Toen wees hij op zichzelf en zei: ‘Ik’.
Haid antwoordde dat hij moe was en ging weg. Hij had geen angst ervaren, slechts onbehagen’.
Zo worden de vroegere romans van Roth, als studies van een bepaalde bewustzijnsvorm, wonderlijk mooi ingelijfd in zijn tot nu toe laatste, meest uitgebreide en naar mijn idee ook meest geslaagde roman, waarin de grenzen van het universum langzaam weer tot buiten de schedelpan worden verlegd.
Gerhard Roth, geboren in 1942 te Graz, Oostenrijk, publiceerde tot nu toe:
- | die autobiographie des albert einstein, roman (1972) |
- | Der Ausbruch des Ersten Weltkriegs und andere Romane (1972) |
- | Der Wille zur Krankheit, roman (1973) |