manier waarop het gebeurd is. In mijn vroegere films heb ik alléén maar de manier-waarop heel erg gekultiveerd. Die films heb ik inmiddels achter de rug. Toendacht ik - en in zoverre is die film met Willeke nieuw -, dat je een kombinatie zou moeten maken van de feitelijkheid - echt lopen, werkelijke tijd - en een verbeelding van die werkelijkheid. Het gaat dan niet om wat ze doet, maar hoe ze het doet. Een werking naar twee kanten; zowel van de realiteit (waardoor je ontroerd zou kunnen worden), als de manierer in die realiteit. Bij deze film heb ik die twee trappeloos in elkaar willen laten lopen. Wel en toen dacht ik ook: ‘Het is niet zozeer wat ze zegt, alswel de manier waarop ze het zegt. Dat geldt voor de muziek in de film ook. Op het ene moment is het een ondersteuning van het psychisch gebeuren, het emotionele gebeuren en op het andere moment scheidt de muziek zich van het beeld en wordt volkomen autonoom; als muziek, als kunst.
Ik dacht ‘Ik ga de taal op de zelfde manier gebruiken’! Nol van Dijk heeft niet alleen de tekst gemaakt, maar ook met mij, geprobeerd om de taal tot een zelfstandige uitdrukking te laten zijn, los van de verstaanbaarheid. Dat zit nu in de film. Je kunt bijna geen woord verstaan van wat er gezegd wordt. Je kunt het wel horen, maar niet verstaan.
- Is de manier waarop jij de taal en de verstaanbaarheid van de taal gebruikt vergelijkbaar met de manier waarop Michel Piccoli zich in ‘Themroc’ van Claude Faraldo uitdrukt. Hij brult voortdurend onverstaanbare klanken die je echter wel kunt verstaan.
- Nee, zo niet.
- Ik kan mij herinneren dat je plannen had om een soort universele taal te ontwikkelen en die in een van je films toe te passen.
- Ja, dat was ik al heel lang van plan. Toen ik ‘Themroc’ zag dacht ik eigenlijk ‘Ik zou zo'n man nooit laten brullen’. Die geëmotioneerdheid die met dat type fonetika samenhangt betekent voor pakweg zoveel miljoen mensen huilen of brullen. Zo zou ik het niet doen. Dat is daar wel gebeurd en dat vind ik het zwakste van de film.
Een paar jaar geleden zag ik in Amsterdam een Japans theater. Wat daar gezegd werd verstond ik helemaal niet. Er is een bepaald soort geluid en een bepaald soort geëmotioneerdheid, die niet meer te vertalen is. Dat vertalen dat kan bij ‘Themroc’ nog wel. Die Japanse manier van uitdrukken of gevoeligheid, die ken ik niet. Toch heb ik er ademloos naar zitten kijken.
- Je hebt nu ook voor het eerst gewerkt met een producent. Hoe is je dat bevallen.
- Oh prima! Het heeft mij een hoop werk gescheeld, waardoor ik mij meer kon koncentreren op wat ik eigenlijk moest doen. Maar ook heeft Nico Crama dingen gedaan die ik helemaal niet kon. Als je wil werken zoals wij dat nu gedaan hebben, dan kun je dat niet alleen. Je kunt ook niet alleen een quatre-mains spelen. Daar heb je meer mensen voor nodig. We hadden eigenlijk een minimale groep, want iedereen die iets deed, deed echt iets onmisbaars. Het is heel weinig elkaar overlappend geweest.
We hebben nu een distributeur, een producent, een regisseur, een kameraman, een geluidsman en ga zo maar door. Het is een vast team, dat ook aan de volgende film zal werken.
Werkfoto ‘It's me’ v.l.n.r. Frans Zwartjes, Willeke v. Ammelrooy, Floor Peters, Boy v. Hattem & Mat van Heusbergen.
- Ook met Willeke?
- Eh..., dat weet ik nog niet. Dat komt er erg op aan. Bij ‘It's me’ kwam het er ook erg op aan, maar bij de nieuwe is het anders. Het is nog niet helemaal bekend met wie de volgende gemaakt wordt. Wel dat de volgende gemaakt wordt. Ik ben zelfs al begonnen. Samen met Lodewijk de Boer ben ik de muziek al aan het komponeren. Ik weet wel zo'n beetje waar hij over gaat, maar dat wil ik liever nog even vast houden
- Jij ziet in Willeke een ster, een filmster en daarom heb je de film met haar gemaakt. Jij wilde haar sterkwaliteiten benutten, iets dat anderen tot op heden niet gedaan hebben. Wat is een ster.
Dat is een moeilijk te omschrijven begrip. Als ik kijk naar Kojak, dan vind ik dat eenster. Hij ziet er uit als een filmster. Dat kan ik niet omschrijven. Liz Taylor, dat is een filmster. In Nederland vind ik het eigenlijk allemaal toneelspelers. Een toneelspeler die je filmt; dat kan natuurlijk ook. Willeke is een van de weinige, misschien ook Silvia Kristel, die een echte filmster is. Dat is toch iets meer dan iemand die er wel aardig uitziet. Het is internationaal, los van een gedrag dat je misschien helemaal niet bevalt. De moeite die ik met heel veel Nederlandse speelfilms heb, is dat het gefilmd toneel is. De mensen schreeuwen ook, net als toneelspelers. Film is heel wat anders.
- Komt dat dan door de casting, door de invloed van de regisseur? Als Willeke ster-kwaliteiten heeft, dan waren die toch al eerder benut. Hebben die andere regisseurs dat er nooit uitgekregen?
- Ze hebben het volgens mij inderdaad niet ekspliciet gehanteerd. Ik ben vaak en veel naar haar films gaan kijken. De eerste keer toen ik het toevallig zag, dacht ik ‘Hé die meid kan veel meer’. Er zit in die Willeke nog heel wat anders. Iets dat anderen nooit echt benut hebben.
Alleen al het soort ‘er uit zien’ en dan heb ik het nog niet eens over wat ze doet. Als zij ergens binnenwandelt, al staan er honderd mensen, dan zie je gewoon dat het een ster is. Niet alleen omdat je haar uit andere films herkent. Misschien hangt het ook wel een beetje samen met een bepaalde stijl die je op het oog hebt, waardoor je zoiets herkent en isoleert, dat zal best. Willeke ziet er in de film fantastisch uit. Op drie verschillende manieren, want ze maakt zich in de film ook nog op; haar los en wild en in elkaar gesodemieterd. De film gaat ook een beetje zo: vrolijk en opgewekt; kater en in elkaar sodemieteren; herstellen en opbellen. Dat is de konstruktie. Als je dacht hoogtepunt in de film ziet, dan is dat echt iets. Ik wilde een film maken met filmsterren, échte!