Peter de Grote en de boer (historisch)
Onverwacht zag Tsaar Peter een boer in het bos. De boer was aan het hout hakken.
De Tsaar zegt bij wijze van groet: ‘God sta je bij, boer:’
De boer zegt: ‘En of ik dat nodig heb, die hulp van God.’
De tsaar vraagt: ‘Is het groot, dat gezin van je?’
‘Mijn gezin bestaat uit twee zoons en twee dochters.’
‘Nou, dan is je gezin toch niet zo groot. Wat doe je met je geld,’
‘Met mijn geld doe ik drie dingen: ten eerste - betaal ik een schuld, ten tweede - belaad ik iemand met een schuld, ten derde - smijt ik het geld in het water!’
De Tsaar dacht na en wist niet wat dat moest betekenen, dat de grijsaard een schuld betaalde, en iemand met een schuld belaadde, en dat hij het geld in het water gooide.
Toen zei de oude man: ‘Ik betaal een schuld -want ik geef mijn vader en mijn moeder te eten; ik belaad iemand met een schuld - want ik geef mijn zoons te eten; en ik smijt het geld in het water - want ik breng mijn dochter groot.’ De Tsaar zei: ‘Oude baas, jij bent me een slimme . Breng me nu het bos uit naar het veld, want ik weet de weg niet.’
De boer zei: ‘Zoek die weg zelf maar; rechtuit, daarna de eerste rechts, en daarna linksaf, en dan weer rechtsaf.’
De Tsaar zei: ‘Dat taaltje versta ik niet, breng jij me maar.’
‘Ik, heer, heb daar geen tijd voor; voor ons boeren is de tijd kostbaar.’
‘Nou, als de tijd zo kostbaar is betaal ik het je wel.’
‘Als je me betaalt dan gaan we.’
Ze gingen op de boerenkar zitten en reden weg.
Onderweg vroeg de Tsaar aan de boer:
‘En, beste man, kom je ver hiervandaan?’
‘Gaat nogal.’
‘Heb je de Tsaar wel eens gezien?’
‘Nooit gezien, zou ik best eens willen.’
‘Nou, straks, als we het veld opkomen - dan zul je da Tsaar zien.’
‘Hoe kan ik weten dat hij het is?’
‘Alle mensen hebben dan hun pet af; alleen de Tsaar niet.’
Daar kwamen ze het veld op. Het volk kreeg de Tsaar in het oog - en ze namen allemaal hun pet af. De boer sperde zijn ogen open, maar de Tsaar zag hij niet.
L.N. Tolstoj.
Zodat hij vroeg: ‘En waar is de Tsaar nou?’ Antwoordde Pjotr Aleksejewitsj: ‘Nou kijk, alleen wij tweeën hebben onze pet nog op -één van ons beiden moet de Tsaar zijn.’
De school van Tolstoj heeft slechts korte tijd bestaan. De autoriteiten hadden heel goed in de gaten dat hun gezag ernstig zou worden bedreigd wanneer het volk zou gaan bestaan uit anti-autoritair opgegroeide, zelfbewuste, veelzijdig ontplooide individuen. Dus werd deze bakermat van een nieuwe mens door de politie gesloten. Maar, zoals in het Woord Vooraf wordt aangestipt, Tolstoj zelf liet men ongemoeid. ‘Uw roem, heer graaf,’ zei een hoge politiefunctionaris tot hem, ‘Uw roem is te groot voor onze gevangenissen.’
De stem van Tolstoj is blijven klinken; het ziet er naar uit dat wij een periode beleven dat ook ‘het volk’ door middel van zijn eigen stem, het beeld van onze tijd wat rijker geschakeerd zal kunnen gaan maken.
Dit Jasnaja Poljana, dat naast de consciëntieuze annotatie wel wat meer achtergrond-informatie had kunnen gebruiken, zou nu eens een stevige bestseller moeten worden - het is ‘stichtende’ in de zin van ‘opbouwende’ lectuur van de eerste orde, en nog meeslepend om te lezen ook.
LEO N. TOLSTOJ: ‘Jásnaja Poljána’
vertaling: Katja Vos
Kosmos 128 blz. 14,90 |