over Louis Couperus
Albert Vogel
De naam Louis Couperus roept een wereld op van pluche, paardetrams, gaslicht en vigilantes, van kwijnende gratie en een lichtelijk decadente samenleving. Een wereld van speelse coquetterie en lome behaaglijkheid en dat alles tegen een achtergrond van de harde werkelijkheid, van sociale kentering ook, die als een dreigend noodlot de grondtoon aangeeft. En is het niet ook juist dat dreigende noodlot dat door alle verfijnde uiterlijke schijn heen dringt, dat zo kenmerkend is voor het werk van Couperus?
Zouden wij, die zelf leven op een breuk van de tijd, ons niet verwant kunnen voelen aan het verborgen thema van zijn oeuvre, de levensonvoldaanheid die zijn figuren als van binnen uitloopt? Afkomstig uit een aristocratisch milieu van Haags-Indische hoge ambtenaren, waar goede manieren en onderlinge verhoudingen bijna protocollair geregeld waren, opgegroeid ten dele in het aristocratische Den Haag met die typisch - lauwe melancholieke sfeer van de tweede helft der negentiende eeuw en ten dele in het milieu van de hoge ambtenaren in Indië met alle grandeur en vanzelfsprekende bevoorrechting die daarbij paste, droeg hij in zijn uiterlijk en levensstijl alle kenmerken mee van zijn klasse. Hij heeft echter van deze wereld van zijn jeugd vrij spoedig innerlijk afstand genomen en haar beschreven in de Boeken der Kleine Zielen met die meedogenloze maar fijne ironie die hem kenmerkte en die ook in zijn zelfbespiegelingen doorklinkt.
Dit afstand nemen van zijn jeugdomgeving was bij hem zo volkomen en volwassen doorleeft, dat hij geen haat en woede tegen dit milieu uitschreef maar zelfs mee kon leven met alle Haagse kleinigheden en gevoeligheidjes, zij het steeds met afstand, wijs en ironisch: een volkomen overwinning.
Nee, het was alleen de uiterlijke levensstijl van de Haagse wereld die hij overnam, die houding van Haagse dandy was slechts een pose, een masker waarachter hij zijn kwetsbaarheid en overgevoeligheid verborg.
Er zijn er maar weinigen die achter deze schijn de diepe levensonvoldaanheid konden peilen die in vrijwel al zijn tot uiting komt.
Het is deze levensvoldaanheid die wij bij veel figuren in zijn werk terug vinden. Soms wordt zij passief ondergaan zoals door Eline, soms door een overmaat van activiteit bestreden om tenslotte toch de overhand te krijgen zoals bij Alexander de Grote in de roman Iskander. Deze levensvoldaanheid projecteert zich naar buiten en verdicht zich a.h.w. in een noodlotsfiguur, zoals Vincent Vere die de boze geest werd van Eline, zoals Bertie de boze geest van Frank is in Noodlot en zoals Bagoas in Iskander het noodlotssymbool is geworden voor Alexander. Als weinig schrijvers zag Couperus in de afgronden van de menselijke ziel, voelde hij wat er leeft onder de oppervlakte van het bestaan en hij voelde dat als een ontzenuwende kracht, een Stille Kracht, de titel van een van zijn boeken die als verzameltitel boven al Couperus' werken zou kunnen staan. Het is een Leitmotiv van zijn oeuvre. Alles wat irrationeel en emotioneel sluimert in de nachtzijde van de ziel zoekt een uitweg en ondermijnt de nuchtere dagmens. Deze levensonvoldaanheid veroorzaakt ook vaak een drang naar het absolute die dikwijls tot absolute onmatigheid leidt. De koele mannelijke verstandswereld die constructief is, wordt voortdurend bedreigd. Maar de stuwende donkere kracht, die de opbouwende dagwereld (met zijn gevaar voor verstarring), ondermijnt, leidt uiteindelijk tot ondergang en zelfvernietiging.
Couperus bezat de neiging en de behoefte om het leven tot op de bodem te proeven en te ondergaan, maar hij wist ook dat het sluimerende noodlot onverbiddelijk en meeslepend los zou breken uit die Doos van Pandora, die chaotische wereld, die uit de oerbron van het bestaan opduikt. Dit uit diepste levensonvoldaanheid tragische ziels conflict van Couperus komt het sterkst uit in de ‘Berg van Licht’, waar de ontbindende irrationele en emonionele zielskrachten de jonge hoofdpersoon in liefdeloosheid en vereenzaming doen ondergaan.
Naast dit donkere noodlotsmotief, dit uit de mens zelf voortkomende, maar zich als iets van buitenaf voórdoende, noodlot, is er nog een ander element uit Couperus werk waarop ik zou willen wijzen. Een element dat men vaak, met meestal zeer terechte Hollandse argwaan tegenover ‘het hogere’, teveel verwaarloosd heeft maar dat een wezenlijk bestanddeel van Couperus wereld uitmaakt. Het is het in vele werken o.a. ‘De Berg van Licht’ voorkomende motief van het terug willen keren van de menselijke ziel naar het onstoffelijke licht, een zich los willen maken van het materiele om op te gaan in het licht van de unio mystica.
Het is tussen deze twee polen, in de diepte naar de chaotische oerwereld van ons onbewuste en anderzijds het streven naar de bevrijding van het licht, dat het innerlijk leven van Couperus zich afspeelde en waardoor hij aan zijn romanfiguren, al zijn dat zelfs maar gewonde Haagse dames en heren, een innerlijke spankracht en tragiek meegeeft die hen verwant doet zijn aan grote figuren uit de Europese literatuur.
Deze visie van Couperus die in alle verschillende genres tot in de kleinste schetsen doordringt, samen met de voorname distantie die hij van zijn onderwerp weet te nemen, maken hem tot de grote diepbewogen schrijver die ons waarschijnlijk aanspreekt.