Nederlandsche litteratuur na 1880’. Weliswaar had hij een onmiskenbaar talent om ‘de mensen weer te geven zoals zij zijn’, maar het is allemaal oer-burgerlijk, zonder verder perspectief en men kan zijn werk niet hoger waarderen dan met het middenstandsdiploma, zij het ook met de hoogste cijfers.
Allerminst burgerlijk, maar eerder aristocratisch is het werk van R. van Genderen Stort (1886-1942). In de jaren twintig en dertig was zijn ‘Kleine Inez’ (1925) zo beroemd en geliefd in bepaalde kringen dat dochters naar de hoofdfiguur uit deze roman werden genoemd. W.L.M.E. van Leeuwen sprak van ‘een meesterwerk’ en van ‘een der belangrijkste romans van de Nederlandsche literatuur “(...)” door de klare taal, die, weken lang door de blind geworden auteur in zijn innerlijk gehoor meegedragen, in verpuurde vorm werd gedicteerd.’ Ik heb het zelf in die jaren ook gelezen en herlezen -en het laatste na 40 jaar opnieuw gedaan: het bleek eigenlijk ongenietbaar door het precieuze, het gewild-gedistingeerde:
‘Maar vreemd en vreemder voelde Peter zich worden aan deze wereld en als in het voorjaar onder den kristallijnen avondhemel het vreedzaam rumoer der stad allengs verstierf en de zware boomen voor het huis verdonkerden het laatste licht, dat in zijn kamer draalde, dan voelde hij zich meermalen verzadigd van een zwaarmoedigheid, die nochtans zonder tranen was, het eerste doemen van een vrede, dien geen menschelijke vreugden evenaardden?’ En daarmee eindigt de roman.
Bovendien zou men in dit na-oorlogse-reëlere tijdperk een zeer zinnelijke jongen als deze Peter, die de zoon was van een adellijke joffer en een liederlijke lakei, niet als student laten verdwijnen in de mist van een ‘vrede, dien geen menschelijke vreugden evenaardden.’
Van Leeuwen moge Kleine Inez dan ‘klassiek’ noemen en spreken van een ‘sublieme stijl’: dit boek heeft onze tijd weinig meer te zeggen.
- Nee, je hoeft niet te schrikken van dergelijke ervaringen: Nescio, Couperus, Emants, Bloem, Slauerhoff en Leopold -om slechts enkelen te noemen- blijven even mooi als vroeger.-
Zou iemand van beneden de veertig nog wel weten dat de uitgeverij Querido is opgericht door Emanuel Querido (1871-1943), die onder de naam Joost Mendes een lang niet onverdienstelijke tiendelige roman Het geslacht der Santeljano's heeft gepubliceerd? (Aan zijn figuren beschrijft hij tevens de ontwikkeling van Amsterdam in de jaren 1880-1910)
Landelijk beroemd was zijn broer Israel, vooral toen deze zijn vierdelige ‘epos’ De Jordaan had uitgegeven. Hiervoor was hij in de Jordaan gaan wonen en men kon hem daar destijds zien met een blokjespet op en een rode zakdoek om zijn hals. Maar de echte Jordaners vonden zichzelf niet terug in zijn Manus Peet of Mooie Karel: het was te veel vu à travers un tempérament oriental. Later wilde hij Couperus nadoen of overtreffen en schreef hij dikke Oosterse romans (De oude Waereld, met ae) of verhalen die zich afspeelden in het oude Palestina. Een zekere euforie valt hem niet te ontzeggen, maar dat overdadige woordgezwelg is thans onverteerbaar. Men vindt zijn werk nog wel in leeszalen en wie daarin naar de stempels kijkt zal ontdekken dat het hoogstens een maal per jaar wordt uitgeleend. Destijds moest men vele exemplaren aanschaffen om niet al te lange wachtlijsten te krijgen.
Ten onrechte geheel vergeten lijkt mij de schrijver van korte verhalen Frits Hopman (18771932). Hij is ook in zijn eigen tijd niet beroemd of zelfs heel bekend geweest; het zijn soms juist de bescheiden maar zeer fijnzinnige figuren, wie dat lot is beschoren.
De Vooys-Stuiveling noemt hem nog in zijn zestiende druk van 1939: ‘Van zijn vier boeken is De Proeftijd (1916) het beste, dochtegelijk is dit werk één der beste van het gehele Nederlandse realisme’. Niettemin ontbreekt hij al totaal in de druk van 1966: zelfs litterair-historisch is hij dan blijkbaar al te vergeten!
Hopman was engelse leraar en zelf had hij ook iets van de Britse humor, ironie en understatement. En hij bezat niveau: om een indruk te geven (al was hij verder heel anders) stellig het niveau van de nieuwste aanwinst in onze letteren: F.B. Hotz (van Dood weermiddel). Een herlezing, na 40 jaar, had nu eens niet die ontgoochelende uitwerking: Hoe heb ik dit ooit mooi kunnen vinden?
Het zelfde geldt voor P.H. van Moerkerken (18771951), ofschoon er misschien wel een verklaring is te vinden voor het feit dat hij, ondanks zijn onmiskenbare kwaliteiten, werd vergeten. Van Moerkerken was een erudiet -neerlandicus en historicus- maar hij had oorspronkelijk schilder willen worden. Hiervoor werkte hij enige tijd op het atelier van Derkinderen in Laren, toen hij tot het inzicht kwam dat hij toch niet voldoende talent had, ging hij studeren. Over die periode