of waggelde mevrouw Verpoort, eeuwig op pantoffels
giganties als een zigeunerkoningin
vlak voor de worp van haar twaalfde kind
sloeg houwer Wuaedflieg zijn lief uit Herzogenrath
zodat ze luider jammerde dan de eeuwige
nachtelijke sirenes van de Wilhelmina
Ach, Winse1erstraat, je konijnenhokken
Overwoekerd je eens zo demoniese trottoirs!
Ontwerp: Ellise de vries
Manuel Kneepkens (1942), zoon van een mijningenieur, heeft een deel van zijn jeugd doorgebracht in het Zuidlimburgse dorp Terwinselen, in de schaduw van de Staatsmijn Wilhelmina. Dat het beeld dat hij in de zojuist geciteerde regels oproept nauwelijks karikaturale trekken vertoont, kan ik met een beroep op mijn eigen jeugd in de Mijnstreek vrij gemakkelijk bepalen, al heeft het feit dat ‘mevrouw Verpoort’ en‘houwer Quaedflieg’ in het gedicht als typische representanten van de mijnwerkersbevolking worden gepresenteerd, natuurlijk wel iets te maken met het klassebewustzijn van de zeer jonge Kneepkens, in wie de latere dichter zich verplaatst. Ook de demonie uit de laatste regel verwijst via regel 2 naar zijn kinderlijke belevingswereld.
De in hun karikaturaliteit kritische aspekten van het eerder aangehaalde ‘Tuin van eetlust’ worden door vergelijking met ‘Winselerstraat’ wellicht duidelijker gereveleerd. Al in het familiegedicht maken we, zo bezien, kennis met Kneepkens dichterlijke taktiek van de ‘lichtrose roddel’ (vgl. p. 12), een uiterst dubbelzinnige bezigheid. Wie roddelt geniet (anders dan de lasteraar) niet alleen van het eraan verbonden samenzwerinkje met - zolang als het duurt - gelijkdenkenden, maar schept tevens genoegen in de inhoud van zijn roddelverhalen, die hierdoor vaak als surrogaat gaan fungeren voor heimelijk gewenste maar volgens de morele gevoelens van de roddelaar laakbare persoonlijke ervaringen. Zulke verhalen hebben hun hatelijkheid verloren en bedwelmen: een likeurrose genoegen.
Manuel Kneepkens' karikaturen - veelvuldig zijn de verwijzingen naar lachfilm en slapstick via bijv. de ‘burgerlijk-dekadente’ slagroomtaart, populair projektiel in de filmklucht - drijven op deze dubbelzinnigheid: enerzijds de spottende overdrijving, een milde vorm van kritiek, anderzijds een haast wellustig genieten van het tot mythische proporteis uitgedijde:
Mijn tantes
Mijn tantes de Godinnen, reusachtige pompoenen
zo daalden ze, frisgeboend, van de Olympus
in Troje's mahoniehouten salons
Onder lachfilmhoeden verorberden zij
slagroomtaart na slagroomtaart
Zomers resideerden zij onafgebroken op picknicklakens
De moorkoppen van zwartbebroekte achterwerken
kneusden boterbloem & madelief. Het clavecimbel
van de leeuweriken viel spoedig uit. Elk droeg
een stem van bronsgroen eikenhout of smakte!
De tweeslachtigheid van nostalgie en kritisch bewustzijn vormt inhoudelijk de meest authentieke en waardevolle karaktertrek van Kneepkens poëzie: men vindt ze ook in de gedichten die betrekking hebben op zijn Leidse studententijd en in bijv. de van veel zelfinzicht getuigende regels uit het voorlaatste vers:
dan, zowaar, overweegt hij voor het linkeroog een monocle
dan voor het rechter. Maar verwerpt het voor beide!
te subtiel voor een tijdsgewricht vol fellowtravellers
MANUEL KNEEPKENS: ‘Tuin van eetlust’
De Bezige Bij 72 blz. 9,50 |